Ondertussen, bijna niet in de huiskamer (deel 1)

Ondertussen, bijna niet in de huiskamer (deel 1)

Het is druk bij de receptie. Er zijn veel mensen die voor een dagopname komen vandaag. Ik wacht geduldig, met een soort van glimlach op mijn gezicht. Een paar minuten te laat zijn is niet erg, weet ik na heel veel dagen ziekenhuis in de afgelopen paar maanden. Bij de afdeling oncologie is het een beetje de zoete inval. Een paar minuten te vroeg of te laat, het maakt allemaal niet uit. En ik wacht graag, want het is vandaag mijn laatste keer op de afdeling.
Mijn laatste chemokuur.
Vreemd genoeg heb ik er zin in.
Zin in mijn laatste keer, maar vooral zin in weer naar de huiskamer te gaan. Om mijn ‘oncie-vrienden’ weer te zien, om hun verhalen weer te horen en om slap te ouwehoeren.
Ik zal het nog gaan missen, hoe dubbel dat ook klinkt.


Ik zal het nog gaan missen, hoe dubbel dat ook klinkt. 


Ik ben trots op mezelf, omdat ik er inmiddels een ster in ben geworden om niet aan vervelende dingen te denken. Zoals de maand die er nog aankomt, waarin ik vijf dagen per week bestraald moet gaan worden, en waar ik enorm tegen opzie.
Stap voor stap.
Dag voor dag.
Uur voor uur.
En weer glimlach ik. Een soort van.
Om die blijheid in mijn buik.
Wat een gek gevoel.

Als ik vijf minuten later de huiskamer inloop, komt de dame van de balie achter me aangerend. ‘Sorry, mevrouw Maaskant, maar de huiskamer is vol.’
Alle stoelen, alle presidentiële zetels waar je je gif op krijgt toegediend, zijn inderdaad bezet. Ik voel dat mijn keel meteen dik wordt.
Jij mag in de eenpersoonskamer hiernaast’, zegt Schaar Verpleegkundige.
‘Maar…’ Mijn ogen branden. ‘Maar waar moet ik dan over schrijven?’
Ze kijkt me aan, haar ogen zijn begrijpend. Alle verpleegkundigen weten inmiddels wel dat ik blog over mijn avonturen als kankerpatiënt. Over mijn avonturen in het ziekenhuis.
Schaar Verpleegkundige legt haar hand eventjes zacht op mijn schouder en begeleidt me naar de eenpersoonskamer. Ik gooi driftig mijn rugtas op de kruk naast de stoel. ‘Dit is mijn laatste dag!’ roep ik uit.
Shit, mijn stem klinkt als die van een chagrijnige puber.
‘Mijn laatste chemokuur’, zeg ik er wat rustiger achteraan. En dan, heel zacht, omdat mijn hoofd ineens overloopt van verdriet: ‘Ik heb ideeën nodig.’
‘Wacht hier’, zegt Schaar Verpleegkundige. ‘Er zitten veel oudere patiënten in de huiskamer. En hoewel de huiskamer voor ons makkelijker is qua zorg, vindt niet iedereen het fijn om met acht personen in één ruimte te zitten.’ Ze draait zich om. ‘Ik ga kijken of iemand wil ruilen met je.’
Ik druk hard met mijn handen tegen mijn slapen.
Ga nou niet janken. Dit gaat nergens over.
De rits van mijn rugzak moet het bijna ontgelden als ik hem openruk om mijn mobiel te zoeken. Mijn duimen typen driftig naar mijn man.
‘Verdorie, kwam ik 9.03 uur binnen, zit heel de huiskamer vol. Zit in kamer alleen.’
‘Da’s echt k ... Laatste dag en geen nieuwe inspiratie of leuke gesprekken... Misschien kun je later nog aanschuiven?’


‘Maar waar moet ik dan over schrijven?’


Niemand, echt niemand, wil natuurlijk met mij ruilen, denk ik bij mezelf, terwijl ik een Onze Taal uit mijn rugtas pak. Ik heb echt zo geen zin om dat tijdschrift te lezen.
Ik plof neer op de stoel.
Nou ja, dat interview met Mensje van Keulen wil ik wel lezen.
K.
Dit. Is. K.
Ik wil helemaal niet lezen.
Ik wil babbelen.
Lachen.
Mezelf geen patiënt voelen.
Een chemokuur duurt echt een eeuwigheid als je alléén op een kamer zit.
Ik scheur het omslag bijna van mijn taalmagazine af. Mijn humeur is weleens beter geweest. Dat is nog een understatement.
Het gaat waarschijnlijk om niets, maar mijn chemobrein laat me dit moment ervaren als complete, zuivere, wanhoop.
Alsof de wereld vergaat of zo.
‘Maar, hé: dit is je laatste chemokuur!’ – spreek ik mezelf toe.

‘Deze meneer zit liever alleen’, zegt Schaar Verpleegkundige.
Ze staat in de deuropening met een man met zilver haar en een zwarte snor. Zijn ogen – twee keer vergroot door zijn jampotglazen – knipperen vriendelijk naar me.
‘Ik Netflix liever. In stilte’, zegt hij.
Ik vlieg uit de stoel. ‘Top. Echt geweldig. Bedankt!’ zeg ik. En ik gris mijn rugtas en mijn jas van de kruk.
‘Dag!’ roep ik.

Toch in de huiskamer

‘Hooooooooi!’
‘Hoe is het met jou?’
‘Kom jij erbij? Gezellig!’
De stoel achterin de huiskamer is nu vrij en drie ‘oncie-vrienden’ roepen tegelijkertijd naar me. Een oud mannetje met twinkeloogjes zegt: ‘’t Is hier gezelliger dan alleen, hè?’ Hij praat in plat dialect, maar ik versta hem prima.
Ik slik mijn tranen weg.
Het is toch, potvolblomme, alsof we elkaar al jaren kennen.
Hoe gek is dat, denk ik bij mezelf.
Ik herken Kankermutsje, die er weer erg ‘Hallo, ik heb kanker’ uitziet, maar het mutsje toch opzet omdat ze die gewoon het lekkerst vindt zitten.
Ik herken Kletskous.
En de vrolijke man die vier weken geleden aan het andere uiteinde van de huiskamer zat, maar waarvoor ik nog een leukere naam moet verzinnen. Alvleesklierkankerman klinkt niet zo gezellig, vind ik. Hij zit naast Oud Dialectmannetje.
‘Haai! roep ik terug.
Ik wil mijn tas op het tafeltje naast de stoel zetten, maar dan zie ik een kop cappuccino staan.
‘Die is van de man die hier eerst zat’, zegt Kletskous.
‘Dan speel ik toch gewoon even juffrouw Jannie’, zeg ik. ‘Ik ben toch nog niet ingeplugd.’
‘Het kan wel even duren, hoor, voordat ze je aansluiten’, zegt Kankermutsje. ‘Ze hebben het zo druk vandaag en we zijn met zoveel.’
 ‘’t Is net de Efteling, hierzo. Lang wachten!’ roept Oud Dialectmannetje . Zijn ogen twinkelen zijn kop uit.
Ik vraag me af wanneer hij voor het laatst in de Efteling was. Zou hij ook in de Baron zijn geweest? 


Het is toch, potvolblomme, alsof we elkaar al jaren kennen. 

‘Tadaa!’ roep ik. De cappuccino zet ik op het tafeltje bij meneer jampot.
Zijn goudvisogen knipperen.
‘Wauw! Ben jij patiënt én koffiejuf?’ zegt hij.
Ik grijns. ‘Alleen voor u’, zeg ik.
Zijn hoofd knikt tevreden. Dan zet hij een koptelefoon op en zakt weg in Netflixland. 

Als ik nog geen drie tellen later mezelf op mijn stoel laat zakken, zeg ik: ‘Ik val maar meteen met de deur in huis. Ik schrijf over jullie, jongens.’
Niet alle hoofden in de kamer, maar toch best wel veel, draaien zich naar me om. Een enkeling fronst zijn wenkbrauwen.
‘Daarom wilde ik ook zo graag bij jullie in de huiskamer zitten.’
Shit.
Het zweet breekt me uit.
Wat ben ik aan het doen? Zit ik eindelijk hier, gooi ik mijn eigen glazen in.
‘Ehm, ik... eh… ben jeugdboekenauteur. En dat doe ik best wel aardig. Mijn laatste boek is genomineerd voor de Thea Beckmanprijs. Zaterdag is de prijsuitreiking en ik hoop daarnaartoe te kunnen. Maar dat is de derde dag na mijn kuur en meestal is het voorafje dan uitgewerkt, dus ik weet niet of ik dan kan...’
Man, man.
Kip zonder kop.
Ik moet echt mijn tetter houden.

Alvleesklierkankerman (ik bedenk zo een andere naam, echt, want dit klinkt best vervelend) kijkt op uit zijn boek.
Een heel dik boek, trouwens. Vind ik heel moedig, gezien chemobrein en zo.
‘De Thea Beckmanprijs?’ roept een dame, die ik nog niet ken, met een leuk gebloemd sjaaltje om haar hoofd. ‘Maar dat is serieus! De boeken van Thea Beckman zijn fantastisch!’
‘Is jouw boek ook historisch?’ vraagt Kankermutsje.
Ik knik.
‘Wat schrijf je over ons?’ vraagt Kletskous. ‘Want dat vind ik – sorry, dat ik het zeg – eigenlijk interessanter.’
‘Nou’, zeg ik. ‘Ik vind het allemaal best wel indrukwekkend wat ik meemaak, de laatste tijd. En ik schreef daar een stukje over op mijn Facebook en Insta en LinkedIn. En opeens ging dat stukje dus een soort van viraal. Mensen stuurden me zelfs persoonlijke berichtjes en vroegen of ik mijn ervaringen misschien op wilde schrijven.’
‘O, wat leuk!’ roept Kletskous uit. ‘En schrijf je dan op wat er wordt gezegd in de huiskamer?’
Oud Dialectmannetje kijkt scherp naar me.
Mijn oksels worden nat.
Sommige patiënten hebben al om een dekentje gevraagd, maar ik stoom hier zowat van die stoel af.
Straks durft natuurlijk niemand meer iets te zeggen.
Shitterdeshit.
Ik had nooit moeten vertellen dat ik auteur ben.
En de rest ook niet.
‘Nou, ik schrijf niet letterlijk op wat jullie zeggen’, zeg ik.
Klots, klots.
‘Nou ja, soms wel... Maar ik hou me aan de privacywet en zo.’
Ze staren me nu bijna allemaal aan. Alvleesklierkankerman heeft zijn boek zelfs dichtgeslagen.
‘De verhalen zijn positief’, zeg ik. ‘Omdat ik vind dat kanker zo’n beladen woord is. Er hangt altijd een zwarte wolk boven. Mensen durven er vaak niet over te praten. Ik hoop dat ik de ziekte een beetje uit de taboesfeer kan trekken en mensen kan inspireren of aanmoedigen er met elkaar over te praten.’
‘Echt wel belangrijk!’ zegt Kletskous.
‘Dat vind ik mooi’, zegt Alvleesklierkankerman.
Oud Dialectmannetje lacht, van oor tot oor. Geen idee of hij me toelacht of uitlacht.


Ik vind dat kanker zo’n beladen woord is. Er hangt altijd een zwarte wolk boven. Mensen durven er vaak niet over te praten. Ik hoop dat ik de ziekte een beetje uit de taboesfeer kan trekken en mensen kan inspireren of aanmoedigen er met elkaar over te praten. 


‘Ik heb je een vriendschapsverzoek gestuurd op Facebook’, zegt Kankermutsje.
Van muts had ik dat nooit verwacht. Ik adem diep in en uit.
‘Ik ook!’ roept Kletskous.
‘Er wordt echt wel heel negatief gedaan over kanker’, zegt Kletskous. ‘Hoeft echt niet.’
‘Het loopt wel lang uit vandaag, hè?’ zegt Kankermutsje.
‘Ik zit hier al bijna een uur’, zegt Vrolijk Sjaaltje.
‘Ik heb nog niet eens koffie op!’ zegt Volleerd Verpleegkundige. Ze duwt het karretje met de bloeddrukmeter en de thermometer naar Kankermutsje. ‘Maar ik klaag niet.’
Onze feeder is ook nog niet langs geweest, bedenk ik dan. Anders krijg ik altijd meteen een kop koffie en een flesje water. Gelukkig heb ik een flesje van thuis meegenomen.
‘Sorry’, zegt Kankermutsje. ‘Maar hoe komt het? Dat het zo uitloopt?’
Volleerd Verpleegkundige maakt een weids gebaar. ‘Omstandigheden. Veel eenpersoonskamers zitten vandaag ook vol. Zo, ik ga even je temperatuur opnemen.’ 

‘Ik heb een ding met wattenstokjes ontwikkeld, sinds ik hier onder behandeling ben’, zegt Kletskous.
‘Die zijn hartstikke slecht voor je. Moet je niet gebruiken’, zegt Alvleesklierkankerman.
‘Ik heb inmiddels wel zes doosjes in huis’, zegt Kletskous. ‘Ik maak mijn oren de avond vóór mijn chemo schoon en dan de ochtend zelf ook weer.’
'Waarom?’ vraag ik.
‘Vanwege de oorthermometer’, zegt ze. ‘Ik wil echt niet dat daar oorsmeer aan komt.’
‘Ze zetten er van die dopjes op, hoor’, zegt Vrolijk Sjaaltje.
‘Maak jij je dáár druk om?’ zeg ik. ‘Je moet voor een chemo en je maakt je druk over oorsmeer?’
Na Kankermutsje en Kletskous word ook ik goedgekeurd.
‘Keurig, keurig’, zegt Volleerd Verpleegkundige.
Want dat kunnen je temperatuur en bloeddruk zijn.
‘En je maakt je ook niet te druk, met een pols van 75.’
Dat klopt niet echt. De angst dat niemand meer wat durft te zeggen, omdat ik heb gedreigd het op te schrijven, is er nog steeds. Maar de huiskamer heeft schijnbaar een rustgevend effect op me.

‘Wilt u misschien koffie?’
Ik kijk op. Wat praat onze feeder opeens netjes.
Wat! Het is onze feeder niet. Het is een nieuwe.
Een stagiair-feeder.
Een feeder-in-opleiding.
Oei, die moet écht nog leren ons vol te proppen. Dat kan écht beter.
‘Cappuccino, graag’, zeg ik.
‘En wilt u er nog iets bij? Iets extra eiwitrijks?’
Oké, dat begint erop te lijken. 


‘Er wordt echt wel heel negatief gedaan over kanker’, zegt Kletskous. ‘Hoeft echt niet.’

‘U zat hier toch vier weken geleden ook?’ vraag ik aan Alvleesklierkankerman. ‘Toen zat u helemaal in de hoek.’
‘Klopt. Maar ik ben dus een van die mensen die ervoor hebben gezorgd dat de huiskamer nu vol zit.’
‘Hoezo?’ vraag ik.
‘Uitstel.’
‘Was jouw bloed ook niet goed?’ vraagt Kletskous. ‘Mijn bloed was niet goed. Ik moest eigenlijk vorige week, maar ik had echt veel te weinig witte bloedlichaampjes. En nu ben ik een week verder en ze zijn echt vier keer zo hoog. Echt van bijna niets meer, naar vier keer zo hoog. Vier keer! Dat gaat toch helemaal nergens over? Dat is toch ongelofelijk? Kun je dat geloven, Volleerd Verpleegkundige?’
‘Het menselijk lichaam is één groot wonder’, zegt Volleerd Verpleegkundige, die het karretje met de bloeddrukmeter nu richting Vrolijk Sjaaltje duwt.
‘Maar goed, ik had hier vandaag dus ook niet moeten zitten’, zegt Kletskous. ‘Maar vorige week dus. Maar mijn bloed was dus niet goed.’
‘Ehm, nee, bij mij was het niet mijn bloed’, zegt Alvleesklierkankerman.
Ik moet echt even hard denken om het gesprek helemaal te volgen, nu. Chemobrein. En Kletskous, natuurlijk. Die geeft het gesprek soms turbulente wendingen.
‘Alhoewel’, zegt Alvleesklierkankerman. ‘Ergens wel, want ik kreeg blauwe plekken op mijn arm. Trombose-arm. Ik had nergens last van verder, maar ik moest een weekje ter observatie blijven.’
Alvleesklierkankerman schokschoudert. Grijnst. ‘Maar ik voelde me goed, dus ik zat en lag maar een beetje. Ik werd een hele week vertroeteld en heb heerlijk gegeten.’
‘Een trombose-arm. Wat houdt dat precies in?’ vraag ik.
‘Ja, dat is gewoon niet goed. Zit ook in mijn kastje.’ Hij wijst naar zijn sleutelbeen. Ik weet dat de kastjes ook een vast infuus zijn, net als mijn PICC-lijn.
‘Dus nu moet ik worden aangeprikt aan de andere kant.’
‘Maar!’ roept Kletskous uit. ‘Jij hebt dat kastje toch omdat je moeilijk kunt worden aangeprikt?’
Hij schokschoudert weer. ‘We zien het wel. Ik blijf weer een nachtje ter observatie. Vanochtend zei ik tegen mijn vrouw: ik ga gewoon een midweekje weg. Een vertroetelmidweekje.’
‘Een midweekje?’ roep ik uit.
‘Da’s een goeie’, vindt Kankermutsje.  

Lees verder in  Ondertussen, bijna niet in de huiskamer deel 2

Dit verhaal publiceerde ik op 25 september 2021 op LinkedInFacebook en Instagram. Het staat ook, met nog heel veel nieuwe verhalen, in het boek Bijna iedereen heeft kanker.


Over de schrijver
SASKIA MAASKANT (1981) is auteur, columnist, blogger en spreker. Haar vierde jeugdroman 'Meerminnen verdrinken niet' (2020) werd genomineerd voor de Archeon Thea Beckmanprijs 2021. In juni 2021 kreeg ze de diagnose hodgkin. In november 2022 verschijnt 'Bijna iedereen heeft kanker' : een bundel vol avonturen. Verhalen met een onverwachte twist, een lach én een traan. En, vooruit, ook nog wat andere dingen die kanker misschien wel ietsje minder eng en vooral bespreekbaarder maken. De extraatjes met een ‘k’ maken dit boek tot een essentiële aanwinst voor de boekenkast (en misschien ook wel keukenkast).
Reactie plaatsen