(Vervolg op Ondertussen, bijna niet in de huiskamer deel 1)
Laatste chemokuur
‘Mevrouw Maaskant? Komt u even mee naar de prikkamer, of heeft u het te druk met kletsen?’
Schaar Verpleegkundige zwaait naar me, vanuit de andere kant van de huiskamer.
Ik stop met praten, met een bonzend hart.
Door al dat geklets zou ik bijna vergeten dat ik hier voor een chemokuur ben. Er is al bijna een uur voorbij.
Ik sta op en kijk om me heen. Ik ben de enige patiënt die nog geen infuus heeft. Mijn hoofd gloeit. Ik realiseer me opnieuw hoe druk de verpleegkundigen op de afdeling het hebben.
Bizar gewoon.
Dat is nog nooit gebeurd. Tenminste, niet als ik er was. Tot nog toe was het alle keren, elke chemokuur: binnenkomen en plug and play.
‘Het is gewoon te druk om je PICC-lijn daar aan te sluiten op je infuus’, zegt Schaar Verpleegkundige.
Ik knik begrijpend.
Ik realiseer me opnieuw hoe druk de verpleegkundigen op de afdeling het hebben.
Als ik terug de huiskamer inloop, mijn infuuspaal voor me uit duwend, lijkt het alsof er een blij sfeertje op de afdeling hangt.
Dat verbeeld ik me vast.
Het voelt vast alleen voor mij zo, omdat vandaag mijn laatste chemo is.
Het eind van een hoofdstuk en het begin van een nieuw.
Over mijn bestralingsmaand wil ik niet nadenken, daar zie ik vreselijk tegenop.
Bloedsmaak
‘Ik zit hier dat krantenartikel over jou te lezen, via Facebook’, zegt Kletskous. ‘Leuk, joh. En wat spannend, van die Thea Beckmanprijs. Ik hoop dat je niet te ziek wordt deze keer. Want dat stukje over de bijwerkingen van chemo, dat het afzien is, dat is helaas wel zo.’ Ze wijst naar het beeldscherm van haar telefoon. Naar de foto waarop ik nog een kop vol haar heb en een mok vasthoud met de tekst: ‘This is my chemo mug and I will smash it into thousand pieces when this is all over.’
‘Ja’, zeg ik. ‘Dat hoop ik ook.’
‘Neem je toch gewoon een paar paracetamolletjes?’ zegt Kletskous.
‘Ja, doe ik’, zeg ik. ‘Maar voor de krant… Ik wilde het eigenlijk niet te veel over bijwerkingen hebben met de journaliste. Dat is gewoon helemaal niet leuk om te lezen of over te schrijven.’
‘Ligt eraan’, zegt Kletskous. ‘Sommige bijwerkingen zijn wel heel bijzonder. Zoals die van mijn smaak, weet je wel. Dat alles de eerste week naar bloed smaakt.’
‘Naar bloed?’ zegt Oud Dialectmannetje. ‘Lijkt me heel vies.’
‘Het is eigenlijk meer een ijzersmaak’, zegt Kletskous. ‘Nog steeds heel vies’, zegt Oud Dialectmannetje.
‘Daarom val ik de eerste week ook altijd drie kilo af!’ roept Kletskous uit. ‘Het enige wat niet naar ijzer smaakt zijn watermeloen en salmiakdropjes. Dat is me daar een effectief dieet! Maar goed ook, want in de twee weken tot mijn volgende kuur vreet ik die kilo’s er weer aan.’ Ze grinnikt en klopt op haar buik.
Dat is me daar een effectief dieet!
Inmiddels weet ik dat Kletskous niet alleen graag kletst. Door haar weet ik dat je onze feeder gewoon kunt vragen om een rundvleesslaatje voor bij de lunch. De koelkast op de afdeling oncologie is magisch. Daar komt werkelijk van alles uit. Elke keer als je de deur opendoet, ontdek je nieuwe dingen.
‘Maar heb je die ijzersmaak dan elke keer?’ vraag ik.
‘Yep!’ zegt Kletskous vrolijk.
Ik verdenk haar ervan dat ze een beetje trots is op haar bijzondere bijwerking.
‘Want ik heb elke ronde nog andere dingen gehad’, zeg ik. ‘Je kunt er bij mij geen peil op trekken.’
‘O ja?’ vraagt Alvleesklierkankerman. (Ik verzin in dit deel écht een gezelligere naam voor hem. Dat beloof ik.)
‘Ja’, zeg ik. ‘Maar dat haalt de sleur er wel een beetje uit, vind je niet?’
Hij grijnst. ‘Vertel.’
Aambeien
‘Oké’, zeg ik. ‘Nou, bijvoorbeeld in ronde twee had ik een verstopping. Die duurde vier dagen. Was écht niet tof. Dus kreeg ik van die oploszakjes mee om te kunnen poepen in ronde drie. Maar in de derde ronde moest ik op dag twee dus achttien keer naar de wc.’
Ik maak een wisgebaar langs mijn voorhoofd en bol mijn wangen.
Kletskous en Kankermutsje lachen. Alvleesklierkankerman grijnst.
‘Ik heb die zakjes nooit gebruikt en heb nu dus een voorraad laxeermiddel voor een weeshuis’, zeg ik.
‘Ik neem die zakjes elke dag!’ roept Oud Dialectmannetje uit.
Hij slaat hard op zijn bovenbenen. Volgens mij doet hij zichzelf er pijn mee, want daarna wrijft hij er zachtjes over.
‘Ik had de eerste keer vijf dagen lang een verstopping!’ Hij wrijft in zijn handen, en kijkt ons een voor een aan.
Tromgeroffel.
Hij weet de spanning aardig op te bouwen.
‘Toen was ik echt wel in paniek! Normaal kan ik ook al niet goed, maar met de chemo wordt het dus erger, hè!’
‘Het ligt eraan welke chemo je krijgt’, zegt Alvleesklierkankerman. Hij grijnst ongemakkelijk, duidelijk wat minder gecharmeerd van het gespreksonderwerp.
‘Nou, ik dus wel!’ zegt Oud Dialectmannetje. ‘Ik had dus vijf dagen een verstopping!’
Nu klapt hij in zijn handen, alsof hij zichzelf een applaus geeft.
‘Vijf dagen!
En toen.
Het eindelijk.
Kwám.
Man!
Wat.
Een bevalling!’
Kletskous proest.
‘Nou, het was echt niet leuk!’ zegt hij. ‘Ik heb er nog aambeien van.’
Ik bijt de binnenkant van mijn wangen kapot.
Hij gaat verzitten op zijn stoel, en ik hoop dat iemand gauw over iets anders begint, want Oud Dialectmannetje, dat ik in mijn hoofd meteen hernoem naar Man Die Bijna Een Kind kreeg, kan wel heel beeldend vertellen.
Er danst een bak met aardbeien door mijn beeld. Aambeien-aardbeien. Die associatie heb ik al sinds ik klein Saskiaatje was. En mijn chemobrein maakt het allemaal nét wat visueler.
Een bak met knalrode overrijpe aardbeien, met...
Nee, nee.
Ja!
O nee, echt niet.
Dat ga ik hier niet delen.
Te.
Erg.
Aambeien-Aardbeien
‘Misschien kunt u ook Venco-stoepkrijtjes proberen?’ zeg ik dan.
‘Stoepkrijtjes?’ zegt Man Die Bijna Een Kind kreeg.
Ik knik. Het voelt als mijn morele plicht hem op de hoogte te stellen van dit tovermiddel. ‘Venco-stoepkrijtjes’, bevestig ik.
Man Die Bijna Een Kind kreeg houdt zijn hand op en maakt er een schrijfgebaar op.
Ik schud het hoofd. ‘Nee, dropjes. Superlekker, superverslavend en superlaxerend.’
Kankermutsje en Kletskous lachen.
Man Die Bijna Een Kind kreeg niet. Hij krabt verward op zijn hoofd.
‘U zou het kunnen proberen’, zegt Alvleesklierkankerman. ‘Elke dag zo’n zakje laxeermiddel is ook niet goed.’
Man Die Bijna Een Kind kreeg krijgt er spontaan bijna weer een.
Dit gaat zijn aardbeien te boven.
‘Dus jij bent verslaafd aan schoolkrijtjes?’ zegt Kletskous. ‘O, weet je waar ík gek op ben?’
‘Salmiakdropjes?’ raadt Kankermutsje.
Kletskous rolt met haar ogen. ‘Alléén in de eerste week!’ zegt ze.
Roparunman
Mijn infuuspaal piept. ‘O, je voorafje zit er al in!’ zegt Schaar Verpleegkundige. ‘We gaan even spoelen en dan kan straks je eerste zak erin.’
Tot mijn afgrijzen. Tot mijn schrik.
Ik ben een uur later begonnen, maar het gaat veel te snel vandaag.
Ik wil zo snel mogelijk weg hier, ik wil geen chemokuren meer ondergaan, maar ik wil ook langer hier blijven. Hier in de huiskamer, bij mijn oncie-vrienden.
Ik wil zo snel mogelijk weg hier, ik wil geen chemokuren meer ondergaan, maar ik wil ook langer hier blijven. Hier in de huiskamer, bij mijn oncie-vrienden.
‘Een vriendin van me is hier vorig jaar behandeld en genezen’, zegt Kletskous. ‘Misschien ken je haar nog wel, Volleerd Verpleegkundige?’
Volleerd Verpleegkundige weet alles en onthoudt alles. Ze werkt al ruim veertig jaar bij oncologie.
‘Wie?’ vraagt Volleerd Verpleegkundige.
Kletskous noemt een naam. ‘En nu loopt ze de Roparun. Ze hebben mijn verhaal aan hun team verbonden. Mooi, hè?’
Volleerd Verpleegkundige staat op. ‘Prachtig.’ Ze wijst naar de nepwolkenhemel boven ons – tl-lampen met plaatjes in het systeemplafond. ‘Dit was een heel donkere hoek. Met geld van de Roparun hebben wij dit laten plaatsen. O, en nog veel en veel meer. Roparun heeft ons in de afgelopen jaren al zoveel gegeven.’
‘Ik heb jarenlang een team geleid’, zegt Alvleesklierkankerman. ‘Maar dat kan ik nu niet meer, dus lopen ze voor mij. Dat vind ik wel mooi.’
Roparunman.
Dát vind ik een leuke naam.
Zoveel beter dan Alvleesklierkankerman.
Van Roparun naar de Alpe d’HuZez en de Ride for the Roses. We praten over andere mooie sponsor-initiatieven voor kanker. En over de collecteweek die deze week is begonnen.
Eigen piepje
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
Een van onze gifpalen piept.
Normaal hoor ik wel van wie de piep is, maar we zitten vandaag met zoveel.
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Is dat die van jou of die van mij?’ vraagt Kletskous.
‘Die van Saskia’, zegt Roparunman.
Gek, hoe mijn bekentenis van het schrijven ertoe leidt dat ik opeens ‘Saskia’ ben geworden. Voor de rest spreken we hier eigenlijk nooit iemand aan met zijn of haar naam.
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Ja, ze klinken ook allemaal hetzelfde’, zegt Kletskous.
En ze zullen nog wel even blijven piepen ook, stel ik vast. De verpleegkundigen zijn verspreid over de eenpersoonskamers op de afdeling en aan de andere kant van de huiskamer.
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Kunnen ze niet iedereen een eigen piepje geven?’ zeg ik.
‘Ja!’ roept Kankermutsje uit. ‘Zoiets als eigen ringtones. Dan weet je door het geluid wie het is.’
‘Kunnen ze niet iedereen een eigen piepje geven?’
Pieppieppiep!
ieppieppiep!
‘Alsjeblieft, zeg’, zegt Schaar Verpleegkundige, die eindelijk onze kant op komt. ‘Daar zouden we toch helemaal gestoord van worden, van allemaal verschillende geluiden? En jullie ook, hoor!’
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Ja, het is die van jou’, zegt Schaar Verpleegkundige tegen mij.
Pieppieppiep!
Pieppie… Bliep!
Schaar Verpleegkundige drukt op een van de knopjes.
‘Zo. Het spoelen is klaar. Je eerste zak kan erin.’
‘Maar kan er geen gezelliger geluid in?’ vraag ik. ‘Kunnen jullie ze niet laten opleuken met iets van “Papier hier! Papier hier!” zoals in de Efteling? Maar dan bijvoorbeeld “Zak leeg! Zak leeg!”’
‘Ja, dat zou nog eens leuk zijn!’ zegt Kankermutsje.‘Maar het is niet altijd “Zak leeg”’, zegt Kletskous. ‘Het is soms ook dat je snoer dubbel zit, dan gaat ie toch ook piepen?’
‘“Snoer dubbel! Snoer dubbel!”’ roep ik. ‘Handig, joh, Schaar Verpleegkundige! Dan weten jullie ook meteen wat er aan de hand is. Scheelt weer werk.’
Schaar Verpleegkundige rolt met haar ogen.
Ik wijs naar mijn slaap en maak een draaiende beweging. ‘Chemobrein.’
‘Koekoek!’ roept Kletskous.
‘Zeg dat wel’, zegt Schaar Verpleegkundige.
‘Ik kan er niks aan doen’, zeg ik. ‘Hebben jullie dan geen last van chemobrein?’
Ik vind het wel interessant hoe mijn oncie-vrienden daarover denken. En hoe ze het zelf ervaren.
‘O ja, chemobrein. Dat is echt heel erg!’ zegt Kletskous.
‘Ja, hè?’ zeg ik opgelucht. Want van mijn zwaar versimpelde brein drupt de schuld, natuurlijk, volledig uit de gifzakken in mijn bovenarm.
Als ik op mijn übersimpelst ben, vaak de derde dag na mijn kuur, dan hoop ik altijd stiekem dat mijn oncie-vrienden ook last hebben van een simpeler brein.
‘Jaha!’ Kletskous’ ogen stralen trots.
Yep, ze heeft niet alleen een ijzersmaak, maar ook een chemobrein!
‘In de eerste weken dacht ik dat mijn wekker het piepje was van mijn werk’, zegt Kletskous. ‘En ik klopte op deuren, dat ben ik gewend, want ik werk in de zorg. Maar dat deed ik ook thuis als er niemand was.’
Kletskous wuift met haar hand voor haar hoofd.
‘Ging ik op de deur van de wc kloppen als ik moest piesen. In mijn eigen huis.’
Ik grinnik. ‘Ik haal elke avond nog m’n haarclip uit mijn haar, om die op mijn nachtkastje te leggen’, zeg ik. ‘Bizar. ’k heb al een maand een kale kop.’
We lachen allemaal.
Zelfs Vrolijk Sjaaltje en Kankermutsje, die allebei dubbelsuf zijn van hun slaapspuitje. Die krijgen ze toegediend in hun infusen, en ik verdenk de verpleging er nog steeds van dat ze dat doen voor een beetje rust.
‘Dat is het Pavlov-effect!’ roept Roparunman. ‘Heb ik ook last van. Ik was jarig, en ik werd gekust door een collega op het werk – niet echt coronaproof, maar ja – en toen zei ik automatisch: ‘Welterusten!’
Ik verslik me in een slok water. Rol bijna van m’n stoel.
Begot, ik ga hier niet dood aan kanker of aan mijn chemokuur, maar van het lachen.
‘Jij wordt zo ontzettend gequoot!’ Kletskous zwaait met haar wijsvinger naar Roparunman. ‘Daar kun je op rekenen!’
Roparunman glimlacht tevreden.
Begot, ik ga hier niet dood aan kanker of aan mijn chemokuur, maar van het lachen.
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Nu is het die van mij’, zegt Kankermutsje.
‘O, batterij leeg!’ zegt Schaar Verpleegkundige . ‘Wacht, ik haal even een adapter.’
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Batterij leeg! Batterij leeg!’ zeg ik.
Kankermutsje grinnikt.
Volleerd Verpleegkundige en Schaar Verpleegkundige zoeken samen naar een vrij stopcontact.
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
‘Dan ruk je toch de oplader van de iPad eruit?’ zegt Kankermutsje. ‘Gebruik ik toch niet.’
Pieppieppiep!
Pie…
Eindelijk zit de adapter in het stopcontact.
Ouwevrouwenbenen
‘Het schiet lekker op bij je’, zegt Schaar Verpleegkundige. Ze tikt wat dingen in op het machientje van mijn infuuspaal en kijkt omhoog. ‘Ah, je rode zak is aan de beurt.’‘Mijn Ferrariranja’, zeg ik.
‘Ranja! Ha!’ roept Kletskous. ‘Goeie.’
Volleerd Verpleegkundige knijpt in de zakken die aan de beugels van mijn gifpaal hangen, om te controleren of ze echt leeg zijn, en schuift met de witte schuifjes.
‘Zo, je ranja kan zo aan. Schaar Verpleegkundige komt even controleren. Niet gaan lopen hè, als die zak loopt, want je mag geen drupje morsen van dat spul.’ Ze loopt weg, maar draait zich dan om. ‘En je laatste zak is al binnen. Alles keurig op tijd, vandaag.’
Ik zucht.
Het is te gek voor woorden, maar ik vind het bijna jammer dat mijn voorgaande twee chemokuren goed zijn aangeslagen. En dat ik daarom maar drie gifzakken krijg in plaats van vier. Een beetje hoop was bij me aangewakkerd, hoop om meer tijd in de huiskamer door te brengen, doordat er vanochtend zoveel uitloop was. En ik had er min of meer op gerekend dat mijn laatste zak, die vers moet worden bereid in de chemogaarkeuken, zoals altijd weer vertraging zou hebben.
Maar nee.
De tijd gaat veel te snel voorbij.
De tijd gaat veel te snel voorbij.
Als de Ferrariranja-zak leeg is, sta ik op. Mijn blaas barst bijna. Het opstaan gaat niet zo soepel. Ik kreun.
‘Zo, goedemorgen!’ roept Man Die Bijna Een Kind kreeg.
‘Ik kan er niks aan doen. Ik heb de eerste drie dagen na de chemo altijd last van ouwevrouwenbenen’, zeg ik.
‘Hoe weet jij dat? Je bent hartstikke jong. Hoe weet jij hoe ouwevrouwenbenen voelen?’
‘Nou,’ zeg ik, ‘mijn oma stond altijd op met een kreun. En bij het opstaan moest ze even blijven staan.’ Ik wapper met mijn hand, naar mezelf, want ik geef natuurlijk een demonstratie nu. ‘En dan gingen de eerste vijf, zes stappen die ze zette altijd heel stijf.’
Ik demonstreer verder.
‘En die kreun moet erbij?’ roept Man Die Bijna Een Kind kreeg uit.
‘O ja, dat hoort zo’, zeg ik.
Schaar Verpleegkundige en Volleerd Verpleegkundige, die allebei op een kruk achter een laptop zitten, om notities van mijn oncie-vrienden en hun gifzakken te maken, lachen.
‘Een vrouwending, zeker’, zegt Man Die Bijna Een Kind kreeg hoofdschuddend.
Als ik door de gang schuifel met mijn ouwevrouwenbenen, roept iemand vanuit een van de eenpersoonskamertjes: ‘Sahas! Joehoe, hie-ier!’
Ik herken haar meteen aan haar stem. Het is de moeder van mijn oude schoolvriendin.
‘Ik kom er zo aan, ik moet nu écht even naar het toilet!’
‘Oké, tot zo!’ roept ze.
Ze zit altijd in een van de eenpersoonskamertjes als ik voor mijn chemokuur kom. Ook zij krijgt dan een kuur, maar kan niet in de huiskamer zitten omdat ze gekozen heeft voor een ijskapbehandeling.
‘Ga toch lekker zitten, meis’, zegt ze, als ik na mijn toiletbezoek bij haar binnenloop. ‘Of ben jij niet raar van jouw chemo?’
Ik knik en ga zitten op een van de extra stoelen in haar kamer. In de afgelopen maanden is het een gewoonte geworden om bij haar te gaan buurten. Wel zo gezellig, zeker voor haar, want zij zit hier zo alleen.
‘Of wil je terug naar de huiskamer?’ vraagt ze.
‘Ja, zo’, zeg ik. ‘Ik moet nu toch tien minuten spoelen, dus kom ik even met jou babbelen.’
‘Gezellig’, zegt ze.
We gaan verder waar we de vorige keer zijn geëindigd.
Haar kleinkinderen, mijn kinderen.
Haar haarwerk dat ze niet draagt, omdat ze al heel veel nieuw haar heeft en mijn haarwerk dat ik ook nauwelijks draag omdat het niet lekker zit en ik te veel last heb van mijn kuren. Dat ze een nieuwe mascara heeft gekocht, omdat ze alweer nieuwe wimpers heeft en dat ik nauwelijks wimperharen heb verloren.
Mijn laatste zak
Pieppieppiep!
Pieppieppiep!
Ik sta op. ‘Het spoelen is klaar. Voor mijn laatste zak moet ik onder een dekentje gaan zitten. Daar mag geen uv-licht bij.’
‘De volgende keer ben ik er niet’, zegt de moeder van mijn oude schoolvriendin.
De volgende keer. Het klinkt zo normaal. Zo koffieleuterig. Zo gezellig. Alsof we elke twee weken op woensdag afspreken samen.
‘Ik heb geruild met een andere dag. Dan kan ik op de woensdagavond weer naar koor.’
‘Leuk’, zeg ik. ‘En ik ben er de volgende keer ook niet, want…’
Het is lastig om dit tegen iemand te zeggen die palliatieve zorg krijgt. Maar toch zeg ik het.
‘Want dit is mijn laatste chemokuur.’ Een glimlach van oor tot oor kan ik niet tegenhouden.
‘Wat fijn, meis. Wat fijn.’
Terug in de huiskamer zit bijna iedereen al aan de boterham. Gauw, naar m’n plek. Ik val bijna om van de honger.
‘Wat wilt u eten?’ vraagt de stagiair-feeder.
‘Wat hij heeft.’ Ik wijs naar Roparunman. Hij eet van een groot dienblad. Zijn bord ligt vol aardappelpuree, lekkerbek, peultjes en doperwtjes. Er staat een bakje salade naast en een toetje. Het ruikt machtig lekker.
‘Dat krijg je niet’, zegt Roparunman. Hij propt zijn mond vol met lekkerbek.
‘Waarom niet?’ vraag ik.
‘Dit krijg je alleen bij het midweekarrangement.’
O ja. Roparunman moet een nachtje ter observatie blijven. En dan eet je ’s middags warm. Bij dagopnames niet.
‘Doe dan maar gewoon brood’, zeg ik. ‘En een rundvleesslaatje.’
Dit krijg je alleen bij het midweekarrangement.
Mijn arm blijft onder de deken, terwijl de zak met ontploffingsgevaar bij mij naar binnen drupt. We blijven kletsen, ook onder het eten. Soms gewoon met de mond vol.
‘De eerste week na mijn kuur kom ik amper buiten’, zegt Kletskous. ‘Ben gewoon niks waard, dan. En ik vertrouw mijn lichaam niet.’
‘Ik ook niet’, zeg ik. ‘Maar drie uur na mijn chemo trek ik mijn wandelschoenen al aan. Ook al voel ik me ronduit k, ook al heb ik zware armen en benen van het vergif, ik ga lopen.’
‘Ben je dan niet bang dat je niet goed wordt onderweg?’ roept Kletskous uit.
‘Nee’, zeg ik. ‘Ik neem gewoon mijn telefoon mee en er zijn overal wel stoepranden of randjes gras waar ik op of in kan gaan zitten. Ik wil elke dag lopen en elke dag naar buiten. Ik ben ervan overtuigd dat ik daardoor mijn chemokuren beter doorkom.’
‘En hoeveel loop je dan?’ vraagt Kletskous.
‘Zeker 2,5 kilometer per dag’, zeg ik. ‘Als het niet in één keer lukt, doe ik het in twee keer. En nu ik maar drie zakken krijg in plaats van vier, loop ik zeker drie kilometer per dag!’
Ik grijns, want ik ben trots op mezelf.
‘Ik loop tussen de vijf en tien kilometer per dag’, zegt Roparunman.
‘Dat meen je niet’, zeg ik, een beetje teleurgesteld.
Roparunman loopt tien kilometer per dag.
Roparunman heeft alvleesklierkanker.
Roparunman weet dat hij niet zo heel lang meer heeft.
Roparunman zou de Roparun nog gewoon lopen, als hij dat kon.
‘Dat meen je niet’, zeg ik nog een keer, diep onder de indruk.
Dag, afdeling oncologie
‘Ja, het spoelen is ook klaar’, zegt Volleerd Verpleegkundige.
‘Echt?’ zeg ik.
Het voelt alsof de grond onder mijn voeten wegzakt. Ik wil nog niet weg. Ik wil in de huiskamer blijven.
Ik wil in de huiskamer blijven
‘Weet je wel hoe goed je het hebt gedaan?’ zegt ze. Haar zachte hand klopt zachtjes op mijn onderarm. ‘Je hebt echt heel agressieve kuren gehad. Ik ben zó trots op je.’
‘O’, zeg ik zachtjes.
Dan koppelt Volleerd Verpleegkundige mijn infuus los. ‘Zo. Je mag naar huis.’
Ik blijf even staan bij Kankermutsje, Kletskous en Roparunman.
‘Ik ga je missen’, zegt Kletskous. ‘Ik vind het fantastisch voor jou dat dit je laatste chemo is, hoor. Maar ik ga je persoonlijkheid hier missen.’
‘Ik ga jou ook missen. Jullie allemaal.’
Tot mijn eigen verbazing meen ik het. Het is allemaal zo dubbel.
‘Ik hoop dat je jezelf zaterdag goed genoeg voelt om naar die prijsuitreiking te gaan’, zegt Kankermutsje.
Ik knik. ‘Mag ik wat vragen?’ zeg ik. ‘Van de meeste mensen weet ik wel wat ze hebben. Bij jou ging ik ervan uit dat je borstkanker hebt. Maar sinds de vorige keer twijfel ik daaraan.’
Kankermutsje heeft lieve ogen die even Bambi-treurig worden. ‘Ik hád borstkanker, maar ik was genezen verklaard. Dat was een paar jaar geleden. Bij een controle ontdekten ze dat het nu ook in mijn baarmoeder zit. Dus daar ben ik nu voor onder behandeling.’
‘Wat naar’, zeg ik. ‘Heel veel sterkte.’
Ze glimlacht. Haar ogen zijn nog steeds Bambi.
‘En u ook heel veel sterkte’, zeg ik tegen Roparunman. ‘Ik… Weten jullie dat ik het gewoon niet kan geloven dat we allemaal zo positief zijn en blijven? Ik vind het echt knap van onszelf!’
Kankermutsje grijnst. ‘De kleinste momenten worden mooi en die vóél je ook, heel diep vanbinnen. Je gaat anders denken, hè?’
‘Echt wel’, zeg ik. ‘En ik stel mensen zelfs gerust, als ze me met van die grote ogen aankijken. Zo van: “Ogodogod, die heeft kanker!” Dan zeg ik: “Het komt goed, ik heb een relatief veilige kankersoort. Ik heb een heel grote kans om beter te worden!”’ Ik zwaai enthousiast met mijn armen.
Kankermutsje lacht. ‘Ah, jij doet het ook al. Je ziekte afzwakken, zodat anderen zich beter voelen. Zodat anderen zich niet ongemakkelijk voelen als ze met je praten.’
‘Ik moet wel,’ zeg ik, ‘want anders ben ik niet meer Saskia, maar de verpersoonlijking van mijn ziekte.’
‘Dat geruststellen, dat herken ik wel’, zegt Roparunman. Hij slaat zijn boek dicht. ‘Dan zeg ik: “Weet je, het is goed zo. Echt.” Ik ben in de afgelopen vijf jaar drie collega’s verloren. Alle drie op slag dood. Een kreeg een hartinfarct onder het sporten, de ander een fietsongeluk. Eentje werd dood in bed gevonden. Ik denk dan bij mezelf: ík kan mijn bucketlist nog afwerken. Mijn kinderen gaan bijna de deur uit, die kunnen op hun eigen benen staan. Ik heb een mooie 57 jaar gehad.’
‘Ja’, zeg ik zacht.
Wat moet je dan zeggen?
Het is gewoon k.
‘Bedankt voor alles, Schaar Verpleegkundige en Volleerd Verpleegkundige’, zeg ik als ik in de deuropening sta. ‘Ik kom later nog wat langsbrengen om jullie te bedanken. Het is iets creatiefs. Zowel voor jullie als voor mij.’
‘Ik ben helemaal niet creatief!’ roept Schaar Verpleegkundige uit.
‘Geeft niks’, zeg ik. ‘Komt goed.’
‘Dag meisje’, zegt Schaar Verpleegkundige.
‘Dag Schaar Verpleegkundige’, zeg ik nog een keer.
Bij de afsprakenbalie ga ik in de rij staan.
‘Hoi, ben jij er ook weer!’ zegt mijn Oma Vriendin, die tot nu toe altijd gelijk met mij was.
‘O, komt u vandaag in de middag?’ vraag ik. Ik heb haar helaas niet in de huiskamer gezien.
‘Ja, het was te druk’, zegt ze. ‘En ik hoef altijd maar eventjes. Zie ik je de volgende keer weer?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dit was de laatste keer. Ik moet nu gaan bestralen.’
‘O, geweldig!’ roept Oma Vriendin uit. ‘Ik moet ook nog één keer en dan mag ik ook bestralen!’
Als ik mijn afsprakenkaartje aanpak, loopt Volleerd Verpleegkundige net de kamer uit. ‘Zo raar’, zegt ze. ‘Voor mijn gevoel is het gisteren dat je hier voor het eerst binnenkwam. En toch voelt het ook lang geleden.’
‘Drie maanden’, zeg ik. ‘En jij was er de eerste keer om mij te begeleiden. Je liep mee naar de OK, voor mijn PICC-lijn. Weet je nog?’
‘Ergens is dat wel mooi’, zegt ze. ‘Ik was er je eerste keer en je laatste keer.’
‘Ja, best wel mooi’, zeg ik.
Ik zwaai.
Roep: ‘Dag!’
Slik een brok weg.
En dan verlaat ik de afdeling oncologie.
Dit verhaal publiceerde ik eerder op LinkedIn, Facebook en Instagram. Het staat ook, met nog heel veel nieuwe verhalen, in het boek Bijna iedereen heeft kanker.