Huiskamer afdeling Oncologie
Nergens last van
Ferrariranja
Moeilijk bloed
Persoonlijke feeder
Halve kuur
Aluminiumfolie
‘Ik moet naar oncologie! Voor een chemokuur!’ De man bij de receptie schreeuwt. Hij is op leeftijd. Ik schiet in de lach, al is het niet grappig.
‘A1-03’, zegt de receptioniste. ‘Boven. U kunt de lift pakken.’
‘Hoeft niet!’ Zijn stem galmt door de gang. Hij rent nog net niet richting trap. Vanuit mijn ooghoeken zie ik hem twee treden tegelijk nemen. Hij ziet er niet uit als iemand die ziek is. Ik vraag me af hoeveel kuren hij al heeft moeten ondergaan.
Huiskamer afdeling Oncologie
‘Je mag naar de huiskamer’, zegt de assistente. Ze lacht naar me.
Het klinkt huiselijk. Gezellig bijna. Maar geen idee wat de huiskamer is. Een beetje verloren sta ik aan de balie van oncologie.
‘Ik ben daar nog nooit geweest’, zeg ik.
Ze staat op. ‘Ik loop even met je mee.’
Het klinkt huiselijk. Gezellig bijna.

In de huiskamer staan dezelfde enorme stoelen als ik bij mijn eerste keer had. Op alle stoelen ligt een gelamineerd blaadje op de armleuning. ‘Schoon’ staat erop. Op één stoel staat ‘proper’.
‘Ah, een Belgische stoel. Die neem ik’, zeg ik. ‘Ik ben een halve Belg.’
‘Eerlijk?’ merkt Luide Stem Man op. Ik zie nu pas dat ik de stoel naast die van hem heb gekozen. ‘Dat hoor ik niet aan je. Je klinkt heel normaal.’
Een verpleegkundige met een enorme bos krullen, die mijn infuuspaal voor de dag gereedmaakt, zegt: ‘Je naam is niet echt Belgisch.’
‘Helemaal niet’, zeg ik. ‘Het is maar een grapje. Ik ben auteur en zit al ruim tien jaar bij een Belgische uitgever. Daar voel ik me erg thuis. Dus ik dacht: ik kies liever een propere stoel dan een schone.’
Verpleegkundige Met Bos Krullen lacht.
‘Pas maar op!’ roept een andere verpleegkundige. ‘Voor je het weet, beland je in een boek van haar!’
‘Nou, wie weet…’ dreig ik.
‘Ik vind het wel een mooi taaltje!’ vindt Luide Stem Man. ‘Dat Belgisch!’
‘Vlaams, toch?’ corrigeert de andere verpleegkundige hem.
‘Belgisch-Nederlands’, zeg ik.
Nergens last van
‘Meneer? Wat kan ik voor u uit de koelkast halen?’ Onze feeder verschijnt naast Luide Stem Man met een notitieblokje in de hand. Als ze bij oncologie één ding belangrijk vinden, dan is het wel dat de patiënten voldoende brandstof binnenkrijgen en niet te veel afvallen. Afvallen hoort helaas bij kanker en chemokuren en komt dan ook bij zo’n 65 procent van de patiënten voor.
‘Uit de koelkast!’ vraagt Luide Stem Man.
‘Ja, u mag toch niets kouds gebruiken?’
En zo begrijp ik dat hij door zijn kuur gevoelig is voor koud. Zo doet het aanraken van deurklinken fysiek pijn, vertelt hij, en ook het eten en drinken van gekoelde dingen.
‘Maar voor de rest heb ik nérgens last van! Géén bijwerkingen, echt niet.’
‘Ja, gaat het goed met u?’ vraag ik.
Hij knikt verwoed. ‘Gisteren stond ik nog op het dak. Het had zo hard geregend, toch? Dus ik dacht: ik ga mijn goten even schoonmaken, voordat de boel verstopt!’
‘Is uw behandeling curatief of palliatief, meneer?’ durf ik dan te vragen. Pas sinds een week of wat weet ik het verschil. Bij de eerste is genezing het uitgangspunt en bij de laatste verzorging, als genezing niet meer mogelijk is.
‘Ik word niet meer beter!’ roept hij.
‘Ik word niet meer beter!’ roept hij. En dan vertelt hij, op enthousiaste toon bijna, hoe hij al jaren zijn oproep voor het darmkankeronderzoek de prullenbak ingooide. Maar vorig jaar, tijdens corona, dacht hij: laat ik eens meedoen. Ja, en toen was het mis. Hartstikke darmkanker en al helemaal uitgezaaid naar zijn buikvlies.
‘Maar voelde u niets? Had u nergens last van?’
‘Niets!’ Hij gooit zijn armen in de lucht, zijn handen vallen stuiterend terug op zijn knieën. ‘Hélemaal niets! En ik voel nog steeds niets! Ik ben niet ziek!’
‘Hoe lang hebben ze gezegd dat u… heeft?’ vraag ik.
‘Maximaal drie jaar’, zegt hij. ‘Maar ik geloof er helemaal niks van! Dan zou ik me toch ziek moeten voelen?’
Langzaam druppelt de huiskamer vol. Er komt een jonge vrouw binnen. Jonger nog dan ik is ze, schat ik in. Ze ziet eruit als een chemopatiënt met haar witte gezicht en fluorescerend groene chemomutsje op. Ze gaat tegenover me zitten en knikt naar mijn infuuspaal. ‘We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, hè?’ Ze grijnst.
Ik grijns terug. Gek eigenlijk, die verbondenheid, en er nog om kunnen glimlachen ook. Het is totaal niet grappig.
‘Wat voor kanker heb jij?’ vraagt ze.
Ik vertel mijn verhaal.
Intussen meet Verpleegkundige Met Bos Krullen mijn bloeddruk en temperatuur. Ik trek mijn PICC-lijnhoes uit.
‘Ah, je hebt gisteren al een nieuwe pleister gekregen voor je PICC-lijn, zie ik!’ zegt ze vrolijk.
‘Ja, het is plug-and-play bij mij’, zeg ik.
‘Het feest kan beginnen!’ roept Luide Stem Man. We lachen er allemaal om. Maar niet te diep over nadenken.
Ferrariranja

Mijn overbuurvrouw krijgt een zak bloed.
‘Transfusie’, wijst ze. ‘Mijn Hb is veel te laag. Dus eerst dit erin, dan pas de kuur.’
En dan vertelt zij haar eigen verhaal. Borstkanker. Ze is al twaalf keer geweest voor een chemo. Ze heeft een kindje van tweeënhalf en dat is best wel zwaar.
Intussen komt Verpleegkundige Met Bos Krullen weer naar mij en sluit mij aan op een zak met wat ze op de afdeling het ‘voorafje’ noemen. Alsof de chemostofjes die daarna komen het viergangenmenu zijn. Ik zie altijd even sterretjes als ze die zak aansluiten. Geen idee waarom, want het is niet hemels lekker of zo, maar toch zie ik ze.
‘Zo!’ verzucht Borstkankermeisje. ‘Da’s lekker!’ Ze wijst naar de bloedzak. ‘Lijkt wel Red Bull.’
Ik grinnik.
‘En straks krijg je nog een zakje ranja’, zeg ik. Aan haar paal hangt al een zakje felrode vloeistof klaar.
‘Ja, die gevaarlijke! Met al die waarschuwingstekens erop!’ Ze lacht. Verbeeld ik het me, of krijgt ze wat meer kleur op haar gezicht door haar energiedrankje?
‘Die krijg jij ook.’ Ze wijst naar mijn infuuspaal.
‘Nee, ik krijg Ferrariranja’, zeg ik. Die van mij neigt meer naar oranjerood.
Ik wil ook wel van die ranja!’ roept Luide Stem Man.
‘Vast niet met een rietje’, zeg ik.
Zijn lach gaat zowat door de geluidsbarrière.
Moeilijk bloed
Er wandelt een oude man binnen met een peakyblinderspet op. Zo gaaf, zo’n pet. Die zou ik ook wel willen. Ik stel me voor dat er scheermesjes in de rand verstopt zitten. Dat hij in één Thomas Shelby-beweging zijn pet uittrekt en ter plekke gaat vechten. Maar we zitten allemaal in een stoel en druppen vol met gif. Ook een gevecht, maar zo op het oog wat minder spectaculair.
Peakyblinderspet trekt zijn broek een stukje op, bij de knieën – precies zoals mijn opa altijd deed – en gaat zitten.
‘Ja, eh, daar ben ik weer. Was een vergissing, gisteren’, zegt hij tegen Verpleegkundige Met Bos Krullen.
‘Kan gebeuren’, zegt ze schouderophalend. ‘Maar vandaag bent u echt aan de beurt. Het bloed komt zo.’
‘Jaja, ik heb moeilijk bloed’, zegt Peakyblinderspet.
‘Hoezo!’ roept Luide Stem Man.
‘Geen idee.’ Peakyblinderspet herpositioneert zijn pet. ‘Geen idee. Maar vandaag is het er. Hard nodig. Mijn Hb is nog iets van 4,5. ’k Ben al moe als ik nog maar vijf stappen gelopen heb. Alsof ik de Rotterdamse marathon heb uitgelopen, zo voelt het de hele dag. Ik hijg als een hond.’
‘Krijgt u straks ook een chemo?’ vraag ik.
‘Nee, niet meer’, zegt Peakyblinderspet. ‘Ik zit in zo’n proefgroep. Normaal moest ik acht uur tanken, hierzo, eens in de twee weken, maar nu niet meer. Nu krijg ik zo’n naald in mijn buikwand.’
Hij demonstreert het met zijn hand: hij houdt een denkbeeldige spuit vast en drukt hem leeg.
‘Zes minuutjes, dan zit het erin. Ik heb geen bijwerkingen, maar het heeft toch dezelfde werking als zo’n chemo van acht uur. Tja, weet je, ik kan dan wel niet meer beter worden, maar dat kan ik al tien jaar niet, en ik ben er nog steeds. Ze weten het aardig te rekken met die troep.’
‘Wat heeft u dan?’ vraag ik.
‘Beenmergkanker’, zegt Peakyblinderspet. ‘Ik moet zo nu en dan alleen een zakje bloed extra in het ziekenhuis. IJzer maakt mijn beenmerg niet meer aan, weet je.’
Ik leun een beetje achterover. Van chemozak twee word ik beretraag. Dat was de eerste keer ook al zo. Het voelt alsof de zwaartekracht verdrievoudigt en mijn armen en benen worden loodzwaar. Het geluid en het beeld loopt ook niet meer helemaal gelijk.
Er wandelt een vrouw binnen, met een blij hoofd. Een glanzend, kaal hoofd. Ze draagt een roze broek met wijde pijpen, een knalgeel shirt dat eroverheen valt en een groene sjaal.
‘Hoihoi, allemaal!’ roept ze. ‘We mógen weer!’
‘Weer, weer, weer’, echoot het in mijn hoofd.
De eerste keer dat ik in het ziekenhuis kwam voor mijn chemo had ik een leesboek bij me en een puzzelboekje. Hoe ik op dat laatste kwam, snap ik nog steeds niet, want ik ben absoluut geen puzzelaar. Het boek lezen tijdens de kuur bleek onmogelijk, want de stofjes maken mijn hersens papperig. Übersimpel word ik ervan. Uiteindelijk heb ik geloof ik een Allerhande gepakt. Het was nog een opgaaf de advertenties en de recepten te ontcijferen. Vandaag heb ik een Quest en een Onze Taal meegenomen. Heerlijk leesvoer vind ik dat. Korte, vermakelijke stukjes die ik makkelijk kan behappen.
Ik lees een stukje. En dan komt er weer een patiënt de huiskamer in. Ik kijk op, nieuwsgierig als ik ben.
Ze is anders dan Borstkankermeisje, Kreunende En Last Van Alle Bijwerkingen Borstkankervrouw in de hoek, Blij Ei, Luide Stem Man en Peakyblinderspet.
Ze heeft een panterpantalon, flatjes en een shirt met gouden opdruk aan. Ze is haar haren al kwijt en draagt een haarwerk, tenminste dat denk ik, want elk haartje op haar hoofd ligt perfect. Haar make-up is erg glimglim, maar netjes. Ze knikt even met haar hoofd naar iedereen, zucht een zacht ‘hallo’ en dan ploft ze lichtjes in de stoel naast me. Of eigenlijk schuin achter me.
Niemand zit hier echt naast elkaar.
Privacy en corona en zo. Denk ik.
Ze trekt een iPad uit haar tas en duwt draadloze oortjes in.
Gezellig. Die doet niet mee met ons feestje.
‘Waar kijk je naar?’ vraagt een jonge verpleegkundige die haar meteen aansluit op haar gifpaal.
‘Kwetsbaar verliefd’, zegt ze.
Persoonlijke feeder

Tien uur, voedertijd!
Daar komt onze persoonlijke feeder met haar kletterende karretje.
‘Wilt u misschien een product met extra eiwitten?’
Ik kijk naar het karretje. Er liggen vooral zuivelproducten op. Normaal gesproken eet ik die heel beperkt en alleen lactosevrij.
Dat resulteerde in de eerste ‘chemoweek’ niet alleen in zogenaamde chemoscheetjes (die echt heel chemisch ruiken: toen ik er eentje liet onder het eten kokhalsden mijn kinderen in hun eten en dreigde manlief mij in de stromende regen buiten te zetten), maar ook in zuivelpoepjes en een dikke kaasbuik. Tja, wie eenmaal aan de Babybelletjes begint…
Maar goed, ik dwaal lichtelijk af, even terug naar onze feeder met haar kar vol extra eiwitrijke producten. Er staan ook kartonnen bakjes met fluorescerende drilgelei op de kar. De eerste keer dat ik ze zag, dacht ik dat het afschriketen was, zo van ‘lekker goedkoop voor het ziekenhuis, want dan eet werkelijk niemand wat’, want het ziet er absoluut niet eetbaar uit. Maar het zijn dus speciale hapjes die je makkelijk weg kunt krijgen als je écht geen eetlust meer hebt (wat vaak gebeurt door chemo’s) en dan heb je in één keer, patsboem, ruim een hardgekookt ei aan eiwitten binnen.
Nou, ik neem liever een hardgekookt ei.
Dan staan er ook een soort van petitfours op het rammelkarretje, van die minigebakjes, omwikkeld met fondant in chemisch geel en roze (ik krijg het al zuur als ik ernaar kijk). Die maagzuurgebakjes zijn om dezelfde reden ontwikkeld als de fluorescerende drilgeleitjes: namelijk in een paar happen proteïne binnenkrijgen.
Nou, ik neem nog steeds liever een hardgekookt ei. Of toch liever een Babybelletje. Of een Bifi-worstje. Schijnt ook veel eiwit in te zitten.
‘Een extra eiwitrijke krentenbol met roomboter en kaas graag’, zeg ik tegen de feeder. (Ja, er zijn ook extra eiwitrijke krentenbollen.)
De vrouw achter mij, die met de make-up en het perfecte haar, die zit te Netflixen, wil niks. Ik kijk achter me, dat kan ik niet laten, want iedereen hier sterft van de honger door het eetlustopwekkende ‘voorafje’, en zie haar van een witte boterham met chocopasta happen.
Meegenomen van thuis.
Typisch.
Ik hap van mijn krentenbol met vingerdikke roomboter en hoor dan gerammel. Ik kijk weer achter me, want dat kan ik nog steeds niet laten, en zie dat de boterham met choco is ingeruild voor een plastic emmertje met chocoladenootjes.
Beter dan fluorescerende drilpudding, denk ik bij mezelf.
Nou, ik neem liever een hardgekookt ei.
Choconotenvrouwtje knabbelt lustig voort terwijl ze Kwetsbaar verliefd Netflixt. Onze gifpompen piepen om beurten. Omdat er een snoertje dubbel zit, omdat een zak gif leeg is of omdat de infuusvloeistof op is. Luide Stem Man is eindelijk stil, waarschijnlijk door het slaapmiddeltje dat ze via een spuitje in zijn infuus hebben toegediend. Eerst denk ik nog dat de verpleging gewoon rust wilde hebben, maar later zie ik dat ze het ook bij Blij Ei en Kreunende En Last Van Alle Bijwerkingen Borstkankervrouw toedienen. Het heeft dus vast een goede reden, dat slaapmiddeltje. Ze worden er in elk geval heerlijk rustig van.
‘Nog even je geboortedatum’, zegt de jonge verpleegkundige die mijn derde gang, zak drie, komt controleren. Elke zak gif wordt dubbel gecontroleerd en afgetekend. Er mogen geen verkeerde zakken worden gegeven.
Ik zeg mijn geboortedatum op, voor de derde keer deze ochtend.
‘Vergeet je je paracetamol niet in te nemen?’ vraagt de jonge verpleegkundige.
‘Al in-ge-no-men’, zeg ik. Mijn stem wordt ook langzaam van zak twee.
‘Goed zo.’
Het is belangrijk dat ik paracetamol inneem voor zak drie, want dat vergif doet pijn vanbinnen. Het slaat op mijn spieren, het slaat op mijn hart. Maar vooral slaat het op mijn kanker, die ook rond mijn hart zit, en die reageert als een spons en van schrik samenwringt. Dat uit zich als pijn onder mijn borstbeen en tussen mijn schouderbladen.
‘Soepje?’ vraagt onze feeder. Hóp, het is alweer anderhalf uur later. Om halftwaalf krijgen we altijd soep.
‘Ja, lekker! Jullie soep is altijd heerlijk!’ Luide Stem Man is weer van de partij.
‘Nee, ik ben geen fan’, zegt Choconotenvrouwtje. En daar klikt het emmertje open. Ik hoor de chocoladenootjes rollen. Crunch, crunch, crunch…
Halve kuur
‘Ben ik te laat?’ zegt een nieuwe patiënt die de huiskamer in stapt. ‘Heb ik wat gemist?’
‘Hoeft u maar een halve kuur of zo?’ roept Luide Stem Man. ‘Ik moet wel acht uur. Een hele dag!’
‘Nee, hoor, meneer’, zegt Verpleegkundige Met Bos Krullen, die op een van de laptops gegevens aan het invoeren is, tegen Luide Stem Man. ‘De eerste keer doen we altijd rustig aan, maar vandaag staat uw pomp op dubbele snelheid. Uw laatste zak gaat er al in.’
‘O! Maar dan moet ik de taxi gaan bellen!’ roept Luide Stem Man.
‘Ik kan dit niet langer aanzien’, zegt een verpleegkundige
Halfeen. Lunch. Ik doe een poging een plastic zakje waarin twee plakjes kaas zitten open te scheuren. Een verwoede poging.
‘Ze gaan maar op één plekje open, die zakjes.’ De patiënt die maar een halve kuur hoeft, wiebelt mysterieus met zijn borstelige wenkbrauwen.
‘O ja?’ vraag ik.
Hij knikt. ‘O ja. Echt maar op één plek. Ik weet precies welke, ik ben deskundige, want ik heb al heel wat halve kuurtjes gehad.’ Nu wiebelt hij met zijn wenkbrauwen naar Luide Stem Man, maar die is te druk zijn taxi van twee dorpen verder aan te roepen.
Ik probeer moedig verder. Maar nee, het zakje wil niet open. Het roze zweet (had ik al verteld dat ik roze ga zweten van mijn Ferrariranja?) parelt op m’n voorhoofd.
‘Ik kan dit niet langer aanzien’, zegt een verpleegkundige die opeens naast mij staat. Een hand glijdt in de zak van haar uniform en ze tovert er een schaar uit.
‘Bedankt’, zeg ik opgelucht.
Als ik de eerste hap van mijn boterham neem, roept de patiënt die maar een halve kuur hoeft vanuit de andere kant van de huiskamer: ‘Kijk, zó.’ Hij steekt een zakje met twee plakjes kaas in de lucht, positioneert zijn vingers, wiebelt met zijn wenkbrauwen, en trekt hem dan in één keer open.
Frustrerend.
Ik leun voorover en zet mijn benen schrijlings naast mijn stoel. Rek en strek en buig voorover. De pijn tussen mijn schouderbladen is niet te harden. Ik heb het benauwd.
‘Gaat het?’ vraagt Schaar Verpleegkundige.
Ik knik.
‘Je lippenstift stond vanmorgen beter. Hij is nu een tintje of vijf te donker. Weet je zeker dat het gaat?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Hier, neem nog maar een paracetamol.’
‘Maar er zit nog geen zes uur tussen.’
Ze duwt twee paracetamollen in mijn handen. ‘Er zit genoeg tijd tussen. Je hebt pijnstilling nodig.’
‘Ga ik anders in vlammen op?’ vraag ik. ‘Of alleen het infuus?’
Aluminiumfolie

Op de laatste gang van mijn vijfgangenmenu, mijn laatste zak vergif, zit bijna een uur vertraging. De vloeistoffen die behalve kankercellen ook gezonde cellen aantasten worden vers bereid in de keuken, eh apotheek, van het ziekenhuis.
Als de zak, anders dan alle andere zakken, gewikkeld in een spierwitte verpakking eindelijk wordt aangesloten, is de pijn tussen mijn schouderbladen gelukkig minder.
‘Zullen we er weer aluminiumfolie omheen doen?’ vraagt Schaar Verpleegkundige.
Ik kijk bedenkelijk naar de zak. Dit goedje kan niet tegen uv-licht. Vandaar ook dat ik als enige patiënt in de huiskamer een amberkleurig infuussnoer heb, in plaats van een doorzichtig.
‘Ga ik anders in vlammen op?’ vraag ik. ‘Of alleen het infuus?’
‘Beiden, denk ik’, zegt Schaar Verpleegkundige.
‘Zal ik de brandblusser halen?’ vraagt Verpleegkundige Met Bos Krullen. ‘De afdeling ontruimen?’
‘Dat is ook zo wat’, zeg ik. ‘Kieper me maar gewoon uit het raam als ik in brand vlieg.’
‘Pas jij nooit door’, zegt Schaar Verpleegkundige. ‘We hebben van die kleine klapraampjes.’
‘Wat moet dat moet’, zeg ik.
‘Zullen we toch maar aluminiumfolie doen?’
Een wijs voorstel, vind ik.
Dit verhaal publiceerde ik op 26 augustus 2021 op Facebook , Instagram en LinkedIn. Het staat ook, met nog heel veel nieuwe verhalen, in het boek Bijna iedereen heeft kanker.