Zwarte bladzijden

‘Wil je me gewoon vasthouden?’ vraag ik.
‘Waarom?’ zegt hij.
Ik kan niks zeggen. Mijn keel knijpt al anderhalve week dicht. Ik heb al anderhalve week een krop in mijn keel, alsof ik heel hard moet janken, als een kleuter met groot verdriet omdat haar kinderfeestje niet doorgaat. Mijn keel knijpt dicht, mijn keel doet zeer, de huid in mijn decolleté is gezwollen en branderig, in mijn slokdarm zit een slijmprop die niet weggaat. Ook niet met heel koud water. Ook niet met koude kompressen.
‘Hou me nou vast’, zeg ik geknepen. ‘Je houdt me niet goed vast.’
‘Waarom dan?’
Mijn hoofd ligt op zijn bovenarm, er glibberen al kleine straaltjes warm uit mijn ogen. Ik wrijf ze meteen weg. Maar er glibberen er nog veel meer naar buiten, ze glibberen langs mijn oor, mijn nek in.
O, mijn keel. Niet te doen, dit. Al een week zit hij dicht, maar nu is het helemaal niet te doen. Ik knijp hard in mijn keel.
Ja, daar wordt het stukken beter van.
Niet.
En nu doet het ook pijn bij mijn borstbeen, mijn sleutelbeen. Niet alleen vanbuiten, waar het rood is en gloeiend, van die rotbestralingen, maar ook vanbinnen.
Het gloeit en het gloeiende groeit.
De straaltjes glibberen niet meer. Ze worden riviertjes en ze stromen als lawines door mijn oorschelp, op zijn arm.
‘Wat is er dan?’
‘Gewoon’, pers ik eruit. ‘Hou me nou maar vast.’ 

‘Gewoon’, pers ik eruit. ‘Hou me nou maar vast.’

En ik klem me aan hem vast, als een babykoala, als een aapje, aan zijn moeder. Aan hem.
Want hij ligt daar, stevig.
En ik lig hier. Niet stevig.
Alles is los.
Alles is anders.
Alles is k.
Het is die vermoeidheid, het is mijn spiegelbeeld, het is die dikke buik, die dikke reet, die kale kop, of die stomme stekeltjes, die vermoeidheid, en weer dat spiegelbeeld, dat al wekenlang elke dag heen en weer met die taxi moeten om te worden bestraald, dat stomme masker, dat stommestommestomme masker dat vanochtend niet meer op kon omdat de huid van mijn hals zo gezwollen was en ze er steriele gaasjes tussen moesten proppen bij de derde poging, omdat dat ko-le-re-ding zo’n pijn deed.
Het is die vermoeidheid, en het is ook nog de chemo’s, die k-u-t chemokuren die mijn lijf nog niet uit zijn, en waar ik nog niet van hersteld ben, en waar ik me nog driewerf k van voel. En het is mijn spiegelbeeld, het is gewoon niet meer ik, en het is mijn brein, mijn klotebrein, dat niks onthoudt, en het is mijn lijf, dat niet meer wil, of dat wel wil, maar niet meer kan, en het is mijn wil, die me soms verlaat, maar soms ook heel hard schreeuwt: ‘Ik wil dit, ik wil dat, ik wil van alles!’ En dan is het mijn verstand, dat zegt: ‘Nu even niet!’ En mijn lijf dat zegt: ‘Dit was het voor vandaag. Punt.’
‘Probeer gewoon te zeggen wat het is’, zegt hij.

Alles is los.
Alles is anders.
Alles is k.

En ik knijp weer in mijn keel. O, wat knijpt die keel dicht. Ik knijp hem nog veel verder dicht. Het komt door de bestralingen, die komen zo hard aan.
‘Het is gewoon alles’, zeg ik.
‘Alles?’ zegt hij.
Ik knik en ik veeg. Ik veeg het water dat blijft stromen uit mijn ogen telkens weg. Dat stomme, stomme, stomme water.
Het is ook hij, want hij zegt dat ik het zo goed doe.
Het is ook zij, die me appen en pb’tjes sturen ‘hoe is het met je?’ als het KUT met me gaat. Het is hij als hij zegt dat ik maar zoveel keer meer hoef. Dat het eindig is.
Het is ook zij als ze zeggen dat ze me zo knap en sterk vinden.
Maar het is vooral ik.
Ik die niks meer kan.
Ik die niet meer schrijft als ik dat wil.
Ik die niet meer kan denken als ik dat wil.
Ik die niks leuks meer kan doen als ik dat wil.
Ik die niet leuk meer kan doen als ik dat wil.
‘Alles’, zegt hij.
‘Gewoon alles’, zeg ik.
‘Maar probeer dan ergens te beginnen’, zegt hij. ‘Er is vast iets waar je mee kunt beginnen.’
Vast.
Denk ik.
Vast wel.
Maar ik zie het niet.
Ja, ik zie mezelf, een hoopje ellende. Een hoopje vet, met een dikke buik en een dikke reet en een hoofd vol pluis. Korte kut-pluis. Een hoofd vol verdriet.
‘Het is gewoon alles’, zeg ik.

'Het is gewoon alles', zeg ik. 
En ik draai me om en ik huil.
Hij houdt me vast, terwijl ik lepeltje-lepeltje huil.
Ik huil mijn kussensloop nat.
‘Nat’, zeg ik. ‘Kijk, het sloop is helemaal nat’, zeg ik.
´Dat kun je gewoon omdraaien’, zegt hij.
Dat is waar. Hij heeft gelijk.
Ik droog mijn gezicht, aan mijn kussensloop, na een uur achter elkaar huilen.
En dan draai ik het om. 

Dit verhaal publiceerde ik eerder op LinkedIn, Facebook en Instagram. Het staat ook, met nog heel veel nieuwe verhalen, in het boek Bijna iedereen heeft kanker.

Over de schrijver
SASKIA MAASKANT (1981) is auteur, columnist, blogger en spreker. Haar vierde jeugdroman 'Meerminnen verdrinken niet' (2020) werd genomineerd voor de Archeon Thea Beckmanprijs 2021. In juni 2021 kreeg ze de diagnose hodgkin. In november 2022 verschijnt 'Bijna iedereen heeft kanker' : een bundel vol avonturen. Verhalen met een onverwachte twist, een lach én een traan. En, vooruit, ook nog wat andere dingen die kanker misschien wel ietsje minder eng en vooral bespreekbaarder maken. De extraatjes met een ‘k’ maken dit boek tot een essentiële aanwinst voor de boekenkast (en misschien ook wel keukenkast).
Reactie plaatsen