‘Ben je iets nuttigs aan het doen?’
Ik schrik me een ongeluk van de stem, die door het keukenraam komt, al stond ik min of meer op haar te wachten.
‘Man! Ik schrik me dood!’ roep ik uit.
Kletskous grinnikt en straalt en zwaait met een bekende blauwe map naar me. Er gaat een steek van nieuwsgierigheid door me heen. Ze ziet er gebruind en vet fris uit. Op haar witte T-shirt staat in strakzwarte letters ‘Sometimes the King is a woman.’
‘Dat shirt!’ roep ik, terwijl ik gauw de onderdelen van de airfryer afdroog. ‘Geniaal!’
‘Sometimes the King is a woman.’
‘Goed, hè?’ zegt ze.
Als ik de deur open doe, roep ik: ‘Je haar! Veel donkerder. En had jij al krullen?’
‘Nee,’ grijnst ze. ‘Chemokrullen.’
‘Cool,’ zeg ik.
‘Vind ik ook.’
Chemo past multitasking aan
Ik probeer koffie te zetten en te praten tegelijk. Gaat eigenlijk niet. Chemo past multitasking aan, óók maanden daarna nog. Maar goed, daar heb ik me bij neergelegd. Multitasking is voor weinigen weggelegd. Er waart zo’n sprookje rond, wereldwijd, dat vrouwen dat in hun gewone doen wel zouden kunnen. Echt niet, dan doen ze allebei de dingen niet helemaal goed. Wetenschappelijk bewezen. Schrale troost.
Er loopt water over het aanrecht. En een mier.
‘Shitzooi,’ zeg ik en ik spuit de mier knock-out met een keukenspray. (Wel eentje op natuurlijke basis, en met een navulpomp, dus zo’n dierenbeul ben ik niet).
‘Praten en breien…,’ zegt Kletskous.
‘Psies,’ zeg ik. ‘Lust je een appelflap?’
‘Nouhou!’ zegt ze.
Platte appelflappen
‘Eigenlijk mag ik het geen appelflap noemen,’ zeg ik. ‘Te zielig. Ik was vanmorgen bij de Appie, en daar stond op zo’n bordje “Broodtang verplicht”. Want ze doen die appelflappen niet meer in die harde plastic doosjes. Mag natuurlijk niet. Milieu enzo. Dus ik sta me daar te hannesen, met het mandje over mijn rechterarm en mijn telefoon én een plastic zakje in mijn hand, dus ik had alleen nog mijn linkerhand – de verkeerde dus – over en ik probeer zo’n appelflap met die tang te pakken. Knijp ik hem helemaal fijn.’
Kletskous lacht.
‘En komt er zo’n meisje, zo’n puber met oortjes in, naast me staan, die kijkt me aan met van die grote ogen en die pakt gewoon zo’n kaneelbroodje met haar handen.’
‘Veel praktischer,’ zegt Kletskous. ‘Joh, maakt niet uit, smaakt vast goed.’
Ik haast me om bij haar aan tafel te gaan zitten. We hebben altijd tijd te kort met ons gebabbel. Ik zet twee bordjes neer en geef haar de minst platte appelflap.
‘Heb je suiker en melk?’ vraagt ze.
‘Ik ben een ramp,’ zeg ik. ‘Vergeet ik dat gewoon te vragen.’
Als ik even later weer aan tafel schuif, ontdek ik dat de bordjes waar de geplette appelflappen op liggen, koffieschoteltjes zijn. Ongeveer de helft zo klein als de flappen. Kletskous prikt kruimels op met haar wijsvinger.
‘Lekker handig van mij,’ zucht ik vermoeid en ik trek twee tissues uit de tissuedoos op tafel.
‘Perfect zijn is helemaal niet leuk,’ zegt ze. ‘Zo kunnen we tenminste lachen.’
En we lachen.
Heerlijk.
‘Perfect zijn is helemaal niet leuk.'
Kankermutsje*
‘Wat ik jou eerst wil vragen,’ zeg ik, ‘dat is of jouw oncoloog jou in Jip en Janneke taal hetzelfde heeft gezegd als jij van de week al zelf uit je MRI-uitslag had ontcijferd.’
‘Jep,’ zegt ze.
En we grijnzen naar elkaar als twee breedbekkikkers. Onze mondhoeken scheuren bijna uit.
‘Niks meer te zien. Ik mag stoppen met mijn immunotherapie.’
‘Meid, wat goeoeoed!’ Martien-Meiland ik.
‘Ik ben superblij,’ straaltsprankelt Kletskous.
En we breedbekkikkeren nog een keer. Even pleisters plakken, straks, in onze mondhoeken.
‘En dat is maar goed ook,’ zegt ze. ‘Want het is helemaal niet meer zo gezellig in de huiskamer van onco.’
‘O, nee?’ vraag ik. ‘Zie je Kankermutsje* nog wel eens?’
‘Nee, die zie ik dus nooit meer! Jammer, hoor, het was altijd zo gezellig,’ zegt ze.
‘Het zal toch hopelijk niet betekenen dat ze…,’ ik pauzeer even, ‘dat ze niet meer leeft? Ze had borstkanker gehad en het zat nu in haar eierstokken. En onlangs zocht ik haar op Facebook op en toen zag ik dat haar account gedeactiveerd was.’
Kletskous fronst. ‘Ik hoop het niet.’
‘Ik ook niet,’ zucht ik.
Frozen shoulder na borstkanker
Dan vertel ik over mijn spierpijn na de babyfitness. En over de pijn de week ervoor, toen ik mijn nek niet meer kon draaien en zelfs slikken zeer deed doordat ik oedeemvorming had bij mijn monnikskapspier na een wat te enthousiaste massage. ‘Mijn lymfeklieren daar zijn natuurlijk aangetast en die konden die afvalstoffen niet aan.’
Deze poortwachter is heel wat gezelliger dan de klier ;)
‘Ik snap wel iets van de pijn,’ zegt ze, en ze wijst richting oksel. ‘Die poortwachterklier is bij mij natuurlijk weggehaald. Ik heb ook oedeem gehad. En nu…’, ze knijpt in haar schouder, ‘heb ik dus een frozen shoulder.’
‘He, getver,’ zeg ik. ‘Heb je daar ook zo’n injectie in gehad?’
‘Mag niet,’ zegt ze. ‘Omdat ik daarzo bestraald ben.’
‘Shit zeg,’ zeg ik.
‘Echt shit,’ zegt ze. ‘Maar weet je, ik ben er dus achter gekomen dat zo’n 65% van de patiënten die borstkanker heeft gehad en waarbij dus de borst is afgezet en die klier, dat die dus zo’n frozen shoulder krijgen. Dus ik heb gevraagd aan de oncoloog van de week of ze daar nou geen informatie over kunnen geven of uitleg tijdens de behandelingen. Want ik heb dus veel te lang doorgelopen met die pijn, hè, voordat ik doorhad wat ik had.’
Een oncoloog houdt het bij oncologie
‘Weer een gevalletje “dat is ná de behandelingen”,’ zeg ik. ‘Dus eigen probleem.’
‘Maar ze heeft beloofd er wat mee te doen,’ zegt ze.
‘Ik heb er een hard hoofd in,’ zeg ik. ‘Want een oncoloog houdt het bij oncologie. Elke postbode doet zijn eigen wijk in Nederland. Behalve misschien huisartsen. Alhoewel…’
‘Bedoel je dat gedoe wat jij hebt gehad? Want ik heb echt een tophuisarts!’ roept ze uit.
‘Nee, ik geloof dat het een landelijk probleem is,’ zeg ik. ‘Gisteren heb ik dus gereageerd op een huisarts die op LinkedIn “uitleg” gaf over waarom hij met zijn collega’s naar het Malieveld gaat om te protesteren.’
‘Niks van meegekregen,’ zegt Kletskous.
‘Nou, ze hebben te weinig tijd voor en door alle verplichte verslagen en rapporten,’ zeg ik. ‘Reageerde overigens een connectie van mij, een typ juf voor volwassenen, keigoed op met de opmerking: “Ik zie alle huisartsen met twee wijsvingers typen. Het zou al ontzettend helpen als jullie gewoon je typdiploma halen, want dan ben je drie keer zo snel klaar met je verslagen.’
Kletskous grinnikt. ‘Zit wat in.’
‘Maar ik werd dus heel boos vanwege de post van die huisarts. Hij typte iets in de richting van dat steeds meer mensen naar de huisarts komen met ‘klachten des levens’ en dat ze dat verwarren met echte ziektes. En dat dat natuurlijk perfect past in onze samenleving van maaltijdbezorgers en sta-op-stoelen. Mensen willen zich niet meer moe voelen of zich somber voelen. Dus komen ze met de ‘klachten des levens’ naar de huisarts, maar daar hebben ze geen tijd voor vanwege die verslagen.’
‘Die vent moet ander werk gaan zoeken!’ roept Kletskous uit.
‘Psies,’ zeg ik. ‘Nou, ik heb dus een reactie gegeven en daar krijg ik likes en nieuwe volgers door. Ook huisartsen.’ Ik pak mijn telefoon en lees mijn reactie op:
‘Steeds meer artsen verwarren echte klachten met 'ongemakken van het leven'. Mijn huisarts wilde me jarenlang antidepressiva aansmeren voor de vage klachten die ik kreeg door lymfeklierkanker. Antidepressiva. Tegen kanker. Want ik 'klaagde'. Over 'ongemakken in het leven'. Antidepressiva. Een pleister op een slagaderlijke bloeding. De 'ongemakken van het leven'. Heeft dat iets met briefjes en verslagen te maken?’
‘Goed zo!’ zegt Kletskous. ‘Goed zo. Ik denk niet dat je reactie hem wakker schudt, hij moet gewoon ander werk gaan zoeken, maar misschien anderen wel.’
Re-integratie en arbeidsdeskundig onderzoek
Dan kleppen we over onze kinderen en over ons herstel. Terwijl ik klep, hou ik mijn mok schuin, en loopt er koffie over de tafel. Ik ruk nog meer tissues uit de doos. Kletskous lacht om mijn onhandige gedoe.
Zij vertelt over de paar uurtjes die ze al kan werken. Zij vindt het drie keer niks, maar ik vind het heel wat. Twaalf uur! Echt al veel. Ze doet aangepast werk, want haar oude werk, de wijkverpleging, kan ze niet meer. ‘Als er een vlaag wind komt, kan ik mijn deurportier niet eens tegenhouden,’ zegt ze. ‘Of wat denk je van dat ik bij mensen thuis kom en ze liggen op de grond? Dan kan ik ze niet meer optillen. Ik zou het wel doen, hoor, want zo ben ik, en dat is precies het probleem. Dat aangepaste werk is zelfbescherming.’
‘Misschien in de toekomst?’ probeer ik.
‘Nou, daar geloof ik helemaal niks van,’ zegt ze. ‘Het blijft een zwakke plek, hè. En nu weer die frozen shoulder. Maar ik heb het eigenlijk wel naar mijn zin in het verpleeghuis. Lekker spelletjes spelen met die mensen en ouwehoeren.’
We babbelen over mijn arbeidsdeskundig onderzoek, over de uren die ik nog niet kan gaan werken. Ik zet nog een keer koffie. De tijd vliegt. Ik hou de klok angstvallig in de gaten, want ik weet dat ze nog dingen te doen heeft, maar ik wil niet dat ze weggaat.
Proeflezer
‘O!’ roep ik dan uit. ‘Wat ik natuurlijk écht wil weten…’ En ik wijs naar de blauwe map, die al ruim anderhalf uur tussen ons op tafel ligt. De map waar ze mee zwaaide voor het raam. De map die van mijzelf is en waarover ik gisteravond nog naar haar appte:
Vergeet je het manuscript/boek niet morgen Ben heeeel benieuwd of je wat verbeterpuntjes hebt voor me!
Waarop zij terug appte:
Komt goed, heb mijn huiswerk gedaan
Kletskous, mijn maatje van de chemo’s, heeft mijn manuscript ‘Bijna iedereen heeft kanker’ proefgelezen. Ze speelt er een grote rol in en ze las mijn verhalen op Facebook altijd graag. Toen ik haar vroeg bekende ze anders eigenlijk nooit te lezen. Geen boeken, althans. En toch wilde ze het voor me doen.
‘Ik heb sommige dingen wel drie keer gelezen,’ zegt ze.
‘Was het zo erg?’ vraag ik geschrokken.
‘Nee, joh, chemobrein. Soms wist ik de volgende bladzijde al niet meer wat ik gelezen had. Maar ik vond het heerlijk. Het is erg herkenbaar.’ Ze zucht. ‘Weet je, ik ben een goedprater. Veel van wat er is gebeurd, dat zie ik nu als een droom. Als iets wat ik niet echt-echt heb meegemaakt, snap je?’
Ik knik.
‘Maar toen ik jouw boek las, toen las ik dus dingen waarvan ik dacht dat alleen ik ze had of voelde. En dat was best fijn.’ Ze schuift de map naar me toe. Voorin heeft ze geschreven:
‘Je bent een topper. Geen aantekeningen, ik lees het zo weg.’
‘Dankjewel,’ zeg ik. ‘Maar ik heb eigenlijk liever kritiek.’
‘Oh,’ zegt ze.
‘De eerste proeflezer wilde meer.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Die miste mijn eerste chemo.’
‘Nou! Dát!’ roept Kletskous uit. ‘Wat een goeie, ja die miste ik ook! Ik miste echt wat, maar ik kon er mijn vinger niet opleggen.’
‘Weet je wat me opeens te binnen schiet?’ zeg ik. ‘Jij had gewoon echt wel gelijk met jouw #positievekankerquote.’ En ik zoek in de blauwe map, in mijn ‘Bijna iedereen heeft kanker’-boek-in-wording, naar Kletskous’ quote en lees haar quote hardop:
‘Eerst zeiden ze dat ik niet meer beter kon worden, maar toen sloegen de behandelingen veel beter aan dan verwacht en toen konden ze niet meer met zekerheid zeggen dat ik niet meer beter kan worden, dus ga ik ervanuit dat ik gewoon beter word, want ik ga altijd uit van het beste.’
En we breedbekkikkeren nog een keer. Zijn we heel goed in.
* Twee dagen na het publiceren van dit blog op LinkedIn en Facebook, kreeg ik te horen dat ons chemomaatje Kankermutsje was overleden aan de gevolgen van kanker. Ik heb Bijna iedereen heeft kanker mede aan haar opgedragen.