Van de regen in de...

Ik hijg als ik mezelf bij de receptie meld. ‘Ja, sorry!’ roep ik uit. ‘Ik ben bijna te laat, want ik zat in een treintje met auto’s achter een vorkheftruck, het was gewoon een soort van file!’
‘Kan gebeuren,’ zegt de dame achter het glas. ‘Bent u mevrouw Maaskant?’
Ik knik.
‘U heeft de vragenlijst niet ingevuld.’ Ze trekt een wenkbrauw streng op.
‘Jawel, net op de aanmeld-dinges heb ik dat gedaan.’
Hijg.
‘Dat waren de corona-vragen, maar die bedoel ik niet.’ Ze reikt me een bordje aan, zo’n ding met een touwtje, waar een pen aan vast zit. Niet echt coronaproof.
Ik lees de eerste vraag.
‘Heeft u een kunsthartklep?’
‘Nee,’ vul ik in. 

‘Nee joh, dat ziet toch geen mens,’ hoor ik iemand vlak bij de balie zeggen.
Ik kijk opzij en zie een bleke jongen in een rolstoel zitten. Er buigt een wat oudere verpleegkundige over hem heen, die een rukje aan zijn shirt geeft. Of, nee, het is geen shirt. Het is zo’n ziekenhuisjurkje. Hoe heten die vormeloze, grauwe, niemand flatterende dingen, die je er in alle gevallen ziek uit laten zien, ook alweer?
Hij kijkt haar wantrouwend aan.
‘Niemand ziet dat je daar niets onder aan hebt,’ zegt ze.
De jongen staart haar schuw aan.
Ik voel een plaatsvervangende schaamte, kijk hem aan en kan dan toch een halve glimlach niet tegenhouden. Hij kijkt me aan en kan dan toch zijn halve glimlach ook niet tegenhouden.
Ik ben dol op halve glimlachen.


Ik ben dol op halve glimlachen.


‘Mevrouw Maaskant?’ De vrouw achter het glas trekt haar ene wenkbrauw weer omhoog.
Zenuwtrek, zeker.
Ah, de vragenlijst.
‘Heeft u metaalsplinters in uw oog of ooit gehad?’
‘Ik ga gewoon door met ‘nee’ invullen,’ zeg ik tegen de vrouw. ‘Lijkt me maar het beste. Dat is toch het gewenste antwoord?’
Ze lacht niet. 

Als ik klaar ben overhandig ik haar het bordje met de pen. ‘Ik ga niet vliegen of zweven zo meteen, denk ik. Hoop ik,’ grap ik.
Ze kan er niet om lachen.
Zelfs niet inwendig.
‘U mag door de klapdeuren en dan links. Daar kunt u plaatsnemen op een van de bankjes.’ 

‘Hey, Sas!’ Ik kijk op, tegen de felle lampen aan het plafond in. Ik heb al zeker tien minuten lang schoeisel en karretjes gekeken. Witte klompen, gebloemde klompen, sneakers en sandalen, rammelende wagentjes met borden en glazen, met wc-rollen en droogdoekjes, met handdoeken en kraakwitte lakens, die langs kwamen terwijl ik zat te wachten.
De figuur die op me afkomt is wazig. Opnieuw focussen kost me ‘s morgens, met verse lenzen in, zeker nu ik nog geen bak koffie op heb, altijd wat moeite.
‘Oh, hoi!’ zeg ik. ‘Ik zag het even niet.’
Een ver aangetrouwd familielid, die een karretje vol etenswaren duwt, grijnst naar me.
‘Hoeist?’ vraagt ze in één adem.
‘Het gaat,’ antwoord ik. ‘Wel een hoop gedoe nog.’
‘Ik lees al je verhalen. Gewéldig!’ roept ze uit. ‘Ik lach me soms - sorry dat ik het zeg - echt rot.’
‘Mooi zo,’ zeg ik. ‘Dat is precies de bedoeling.’
‘’t is allemaal moeilijk zat,’ zegt ze.
‘En zo is het,’ zeg ik.
‘Moet je weer voor een onderzoek?’ vraagt ze.
‘Een MRI,’ bevestig ik. ‘Misschien heb ik wel een hernia.’
‘Dat is shit,’ zegt ze.
Er loopt een man langs. Nou ja, hij strompelt meer, met de billen dicht tegen elkaar aan geknepen. Ik vraag me af of hij de w.c. wel zal redden.
Ik kijk hem na.
‘Ja,’ zeg ik dan. ‘Heel erg shit.’
‘Nou, ik moet weer aan het werk,’ zegt ze.
‘Ik wil je nog bedanken!’ roep ik haar achterna. ‘Ik heb genoten van je heerlijke soepjes tijdens de chemokuren!’
Ze loopt door met haar karretje, maar steekt achter haar rug een duim op. 


‘Ik lees al je verhalen. Gewéldig!’ roept ze uit. ‘Ik lach me soms - sorry dat ik het zeg - echt rot.’

Ik ga weer door met staren naar de schoenen en de vloer die - als je er lang genoeg naar kijkt - gaat rimpelen als water waar een steen in is gegooid. De deur gaat open en dicht. Er lopen dames heen en weer met koppen koffie uit het restaurant, hoewel hun werkdag niet langer dan vijftien minuten geleden begonnen is.
Ik zou ook wel koffie lusten, bedenk ik. En dan denk ik aan de vorige keer dat ik hier zat. Of eigenlijk keren. Longfoto’s. CT-scans. Tig, in het afgelopen jaar. Eigenlijk niet normaal meer hoe vaak ik hier al op dat nepleren plakbankje zat. 

‘Dag, mevrouw Maaskant!’ klinkt het.
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes.
‘Oh, hey!’ roep ik uit. Het is een van de verpleegkundigen, een van mijn voormalige Troetelbeertjes, van Oncologie. Ze lacht naar me, met de meelevende lach die mijn dag, als ik aan de zakken vol gif hing, altijd zoveel makkelijker maakte.
‘Hoe ís het met je?’ vraagt ze.
‘Wat zal ik zeggen?’ zeg ik. Nu zij de vraag stelt, krijg ik hetzelfde gevoel als toen, nog niet zo heel lang geleden, in de huiskamer, als ik mijn chemo’s kreeg. Als ze dan aan me vroeg hoe het met me ging, dan zei ik hoe het écht met me ging. Tegen haar kan ik toch niet zeggen, zoals daarnet tegen ver aangetrouwd familielid, ‘het gaat’ als het niet gaat? Ik voel hoe het zweet me uitbreekt. De stof van mijn nieuwe jurk wordt nat onder mijn oksels.
Ze tuit haar lippen, haar ogen nemen me kritisch op. ‘Valt het niet mee?’ vraagt ze.
Even dwalen mijn gedachten af, naar vorige week. 

Ik zag een berichtje binnenkomen in Messenger.
‘Hoe gaat het met je?’
Heel af en toe krijg ik ze nog, dit soort berichtjes. Ik kreeg ze heel vaak tijdens mijn chemokuren en bestralingen, en nu nog sporadisch. Tijdens de behandelingen kreeg ik er een soort van Pavlov-effect op, alleen dan zonder belletjes en kwijl, met het instant-gevoel: ‘shit, echt geen zin in nu’, want het gaat gewoon ‘k’ en vervolgens skipte ik de vraag een hele tijd. 

Ik heb nooit zo’n clubske opgericht (‘Ge zijt erbij!’ - OMG, wat zit er veel ruis in dat hoofd van mij). Maar er zijn wel veel mensen die dat doen, zo’n groep in Whatsapp aanmaken om daar droge medische info te delen met een heleboel mensen tegelijk. Ik dus niet, want ik dacht dat daar niemand op zat te wachten, en ik vind het ook veel leuker om persoonlijk contact met iedereen te hebben, met als gevolg dat ik de draad behoorlijk kwijt ben geraakt en geen idee meer heb wie wat weet. 

‘Hoe gaat het met je?’
Die vraag in Messenger hing als een donkere wolk boven me. Niet beantwoorden maakte de vraag misschien nog wel lastiger. Gewichtiger.
Ik had niet meer de simpele instant-reactie van ‘shit, echt geen zin in nu’, want het gaat gewoon ‘k’. Want het gaat niet gewoon ‘k’, en ook niet ontzettend ‘k’. Het is ingewikkelder dan dat.
Het scherm van mijn telefoon lichtte op. Er kwam nog een berichtje.
‘Ik hoop zo dat je je redelijk voelt op zijn minst en je zonnig naar de toekomst kunt kijken.’
Het tweede bericht was lief bedoeld, maar puinhoop-ik las tussen de regels: ‘Waag het niet te zeggen dat je het zonnetje nooit meer ziet!’ Best grote kans dat de persoon die dit bericht stuurde dit helemaal niet bedoelde, maar veel mensen bedoelen dit wel.
En dus skipte ik de vraag wel een week, want ik wist gewoon niet wat ik moet antwoorden. Veel te eerlijk ben ik. Veel te moeilijk ben ik.

Ik heb nooit zo’n clubske opgericht
‘Saskia?’ Voormalig Troetelbeertje weet mijn voornaam nog. Ze kijkt me bezorgd aan.
Ik zucht. ‘Het schiet nog niet echt op,’ zeg ik eerlijk.
‘Nee?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik ben wel goedgekeurd, hoor, gisteren door de oncoloog. Dat is natuurlijk fantastisch, maar ik heb wel een ijzerkuur gekregen voor mijn HB- en ferritine tekort.’
‘Je bent veel moe zeker?’ vraagt ze.
Ik knik. ‘En nu zit ik hier te wachten voor een MRI. Misschien heb ik wel een hernia.'
‘Kan er ook nog wel bij!’ roept ze uit.
Ik begin te grinniken.
Binnenpretje. 

Een week geleden lag ik nog in een deuk met mijn schoonzusje. We belden om bij te praten. Zij vroeg hoe het ging en ik zei ‘k’ en toen vertelde ik dat de masseur had ontdekt dat ik een Ischias had. Een dubbele zelfs.
‘Dat is toch alleen voor ouwe oma’s?’ had ik de masseur gevraagd. Ik zag mijn oma nog liggen, op de bank, waar ze snel op kroop, als ze me zag fietsen over de dijk waaraan ze woonde. Ze lag dan op de bank, haar hand over haar voorhoofd, terwijl ze jammerde: ‘Oooooh, mijn Ischias!’
Ik had toen geen flauw idee wat dat was. Maar nu dus wel. Het heeft in ieder geval niets met je voorhoofd te maken. Gaan liggen en heel hard ‘Oooooh, mijn Ischias!’ jammeren helpt ook niet. Maar in die tijd had je natuurlijk nog geen Google. Wist mijn oma veel, die wilde gewoon aandacht.
‘Niet alleen ouwe oma’s hebben dat dus, een Ischias!’ riep ik door de telefoon. ‘Kan er ook nog wel wel bij!’
En schoonzusje en ik brulden van het lachen, want lachen is soms gewoon het beste medicijn. 


‘Dat is toch alleen voor ouwe oma’s?’ 

‘Nou,’ zeg ik tegen voormalig Troetelbeertje. ‘Dat kan er ook nog wel bij, maar dat hoop ik eerlijk gezegd wel. Ik hoop écht dat het een hernia is. Dat zou nog het minst erg zijn.’
Nu valt de mond van voormalig Troetelbeertje een beetje open.
‘Nou ja, het simpelst,’ zeg ik. ‘Het zou het makkelijkst zijn. Want aan een hernia kun je tenminste wat doen. Dan is er een duidelijk behandelplan.’
‘Heb je dan geen last van je rug?’ vraagt ze.
‘Jawel,’ zeg ik. ‘Wel last, maar dat niet alleen. Ik kon ineens niet meer goed lopen. Eerst liep ik zo vier kilometer en sinds een maand of vier met de dag zo’n honderd meter minder. Eerst begon het in mijn onderbenen en voeten, en toen zat het helemaal in mijn benen. Stroomschokken. Net alsof je je stroombeentje in je elleboog stoot, weet je wel, maar dan in je been. En ik zak door mijn benen en knieën.’
‘En dat kan van een hernia zijn?’ vraagt ze.
‘Ik hoop het,’ zeg ik. ‘En zo niet, dan is het van een vitamine B12 tekort. En dat is een beetje ingewikkelder, want het wordt niet zo geloofd.’
‘Oh, nee?’ zegt ze.
‘De oncoloog in ieder geval niet. Die dacht dat het door de chemo’s kwam, maar ze heeft me tenminste wel doorgestuurd naar de neuroloog. En daarom ga ik dus zometeen door de MRI,’ zeg ik.
‘Mevrouw Maaskant?’ Een vrolijk hoofd verschijnt in de deurpost naast me. ‘Komt u met me mee?’
‘Succes,’ zegt voormalig Troetelbeertje.
‘Dankjewel,’ zeg ik. 

‘U kunt zich hier uitkleden,’ zegt de vrolijkerd van Radiologie. ‘Gaan we zo een paar fotootjes maken.’
‘Leuk,’ zeg ik.
Als ik in mijn onderbroek zit te wachten op de kruk, denk ik weer aan de berichten in Messenger.

‘Hoe gaat het met je?’
‘Ik hoop zo dat je je redelijk voelt op zijn minst en je zonnig naar de toekomst kunt kijken.’
‘Ik kan op verschillende manieren antwoorden,’ denk ik bij mezelf. Er zijn verschillende opties. Dat weet ik echt wel. Alleen zijn sommige antwoorden verstandiger dan andere.
Antwoorden kan bijvoorbeeld met:
- ‘Soms heb ik goeie dagen en soms slechte.’
(Ja, dat is misschien maar het beste. Lekker kort. En ergens wel duidelijk).
- ‘Naar omstandigheden.’
(Ja, dat is ook wel een goeie. Ik heb een bloedhekel aan half afgemaakte clichézinnen, maar ook deze is lekker kort en ergens best wel duidelijk).
‘Ja, dat zijn redelijk verstandige antwoorden,’ denk ik bij mezelf. ‘Want ze zijn waar en ik voorkom er waarschijnlijk mee dat ik moeilijke vragen terug krijg, want ik maak heel duidelijk dat ik die niet wil.’

‘Ben je klaar voor je fotoshoot?’ roept vrolijkerd vanaf de andere kant van de deur.
‘Natuurlijk!’ zeg ik en ik sta op van de kruk. 

Nog geen twee minuten later loop ik van de ene kant van de gang naar de andere, met heen en weer wiebelende tieten onder mijn nieuwe jurk, omdat ik mijn BH in mijn tas heb gelaten. BH’s gaan als een raket in de MRI.
‘Kunnen inlegkruisjes kwaad?’ vraag ik aan de man van de MRI, die me naar een kleedhokje begeleidt.
Hij schatert. ‘Daar zit toch zeker geen metaal in?’
Als de deur dicht is breekt het zweet me weer uit. Ik zie mezelf al vliegen. Geen idee of er aluminium in Libresse zit, maar ze liegen allemaal! De kranten staan er vol mee! Microplastics en weet ik wat nog meer! Misschien wel metaal! Ik trek mijn onderbroek naar beneden en ruk mijn inlegkruisje eruit.
Waar. Laat. Ik. Dat. Ding?
OMG.
Sta ik hier met een inlegkruisje.
Mijn hand wappert paniekerig heen en weer met het inlegkruisje dat eraan vast plakt.
Ik heb nog papieren zakdoekjes in mijn tas! Ik open de tas. Hoe bedenk ik het om die rotshopper weer mee te nemen? Ik trek er een BH uit, een corrigerende halflange onderbroek van Zeeman, een doorzichtige etui met onbruikbare onzin erin, een zeemeermin sleutelhanger, en dan helemaal onderin - natuurlijk - vind ik een half vergaan pakje papieren zakdoekjes. Ik haal de zakdoek er met mijn tanden uit, want ik heb maar één hand vrij - aan de andere plakt het inlegkruisje.
OMG.
Als MRI-man nu maar niet binnenkomt.
‘Mevrouw Maaskant?’
Ik frommel het inlegkruisje koortsachtig in het papieren zakdoekje en prop het snel in mijn shopper.
Als MRI-man de deur opent maakt hij een ‘alsjeblieft niet’ gebaar als ik mijn jurk over mijn hoofd uit wil trekken. ‘
‘Daar zit toch zeker geen metaal in?’ zegt hij.
Ik schud onzeker mijn hoofd.
Ik weet niks meer zeker. 

Mijn hand wappert paniekerig heen en weer met het inlegkruisje dat eraan vast plakt.

‘Gaat alles van metaal vliegen?’ vraag ik, toch wel een beetje zenuwachtig.
‘Als je een heupprothese hebt niet, hoor,’ zegt hij. ‘Die zitten zo stevig.’
‘Ik heb één vulling in mijn kies, maar dat is zo’n witte,’ zeg ik schor.
‘Daar gebeurt helemaal niks mee,’ stelt hij me gerust. ‘Maar wel fijn dat die mondmaskers niet meer hoeven. Want die schoten dus zo dat ding in, door die neusclips.’
‘Oh,’ zeg ik - niet gerust.
Als hij me de enorme koptelefoon aanreikt, vraag ik of ik zelf mijn muziekje mag kiezen.
‘Sky Radio,’ zeg ik.
‘Tja,’ zegt hij. ‘Die mensen heb je ook.’ 

Ik probeer te luisteren naar de radio, maar hoor vooral de herrie van de MRI. De koptelefoon is goedbedoeld, maar ik versta geen reet van Pink.
‘Er begint een scan van twee minuten,’ zegt de robot-MRI-stem.
Ik probeer mijn gedachten te verzetten door in mijn hoofd een onverstandig antwoord te componeren op het Messenger bericht. 

‘Hoe gaat het met je?’
‘Ik hoop zo dat je je redelijk voelt op zijn minst. En je zonnig naar de toekomst kunt kijken.’
Ik ben nu eenmaal niet verstandig, en meestal erg lang van stof.
‘Deze vraag is altijd zo confronterend, en dan speel ik voor struisvogeltje,’ bedenk ik. ‘Het is ook wel een lastige vraag. Ik heb goede dagen en slechte dagen. Heb ik net enigszins leren doseren met activiteiten en energie, lijkt het sommige dagen of ik iets 'over' heb en ga ik me vervelen, word ik enthousiast en ga ik net wat te ver, wat ik de volgende dag moet bekopen. Verder zijn soms juist de goede dagen het lastigst, omdat ik dan denk: 'Waarom zijn niet alle dagen zo?' En vooral: 'Ik zou wel weer aan het werk kunnen.' Vervolgens komt er een instorting, vaak nog dezelfde dag, soms zelfs een uur later, en soms is het een instorting die dagen lang duurt. Het is frustrerend. De afspraak bij de oncoloog vorige week was weer spannend, en blijft spannend en de MRI en een mogelijke hernia maken mij en mijn nabije toekomst bovendien onzeker. Lastig voor iemand die liefst nog steeds de regie in handen heeft.’ 

‘Klaar!’ roept MRI-man.
Ik slik ‘dan kun je nu je billen afvegen’ in.
Pavlov-effect.
Op naar het volgende.

Herstel na chemo en bestralingen is niet vanzelfsprekend. Al doe je nog zo je best, het is alsof je telkens op een nieuw obstakel stuit. Dit verhaal publiceerde ik eerder op LinkedIn, Facebook en Instagram.  

Over de schrijver
SASKIA MAASKANT (1981) is auteur, columnist, blogger en spreker. Haar vierde jeugdroman 'Meerminnen verdrinken niet' (2020) werd genomineerd voor de Archeon Thea Beckmanprijs 2021. In juni 2021 kreeg ze de diagnose hodgkin. In november 2022 verschijnt 'Bijna iedereen heeft kanker' : een bundel vol avonturen. Verhalen met een onverwachte twist, een lach én een traan. En, vooruit, ook nog wat andere dingen die kanker misschien wel ietsje minder eng en vooral bespreekbaarder maken. De extraatjes met een ‘k’ maken dit boek tot een essentiële aanwinst voor de boekenkast (en misschien ook wel keukenkast).
Reactie plaatsen